In een verslag beschrijf je een gebeurtenis of activiteit. Als je dicht bij de feiten blijft, is je verslag objectief. Een voorbeeld van een zo objectief mogelijk verslag is het proces-verbaal dat door politieagenten van een ongeluk wordt gemaakt. Alleen controleerbare feiten worden vermeld.
Meestal zijn verslagen echter subjectief: persoonlijk van toon. De subjectieve ervaring, dus hoe de schrijver de gebeurtenis(sen) heeft beleefd, maakt het verslag vaak boeiend om te lezen.
Als je van tevoren weet dat je iets moet beschrijven, maak dan tijdens de gebeurtenis aantekeningen, foto’s en situatietekeningen.
Praat met getuigen en noteer wat zij zeggen.
Zo schrijf je een verslag.
Samenhang
In een verslag beschrijf je gebeurtenissen die met elkaar samenhangen. Vaak vertel je die in volgorde van tijd ofwel in chronologische volgorde. Hiervoor gebruik je signaalwoorden(vandaag, gisteren, eerst, daarna, terwijl) of woordgroepen (in de vakantie, om acht uur).
Andere signaalwoorden geven bijvoorbeeld oorzaak of reden en gevolg aan (doordat, daardoor, omdat, daarom), een tegenstelling (toch, maar, hoewel) of een opsomming (ook, verder).
Signaalwoorden helpen lezers om de verbanden tussen zinnen en alinea’s te begrijpen. Gebruik niet steeds dezelfde signaalwoorden (ook, ook, ook), maar wissel ze af (ook, daarnaast, verder, bovendien).