Meervoud - 1
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud.
Soms maak je het meervoud door 'en' achter het enkelvoud te zetten:
- de hond - de honden
- de broek - de broeken
Als het enkelvoud een lange klinker (aa, ee, oo, uu) heeft, vervalt soms één van die klinkers:
- de aap - de apen
- de paal - de palen
Als het enkelvoud een korte klinker heeft, komt er soms een medeklinker bij:
- de tik - de tikken
- de klap - de klappen
Eindigt het enkelvoud op een s of een f, dan wordt de s vaak een z en de f vaak een v:
- de laars - de laarzen
- het glas - de glazen
- de staaf - de staven
- het lijf - de lijven
Er zijn hier wel enkele uitzonderingen:
- de paus - de pausen
- de kaars - de kaarsen
- de mens - de mensen
- de fotograaf - de fotografen
- de paragraaf - de paragrafen
Woorden die eindigen op -ee, krijgen in het meervoud -ën erbij:
- het idee - de ideeën
- de zee - de zeeën
Woorden die op -ie eindigen, kunnen in het meervoud eindigen op -ies, -iën of -ieën:
- de knie - de knieën
- (klemtoon op de laatste lettergreep)
- de epidemie - de epidemieën
- (klemtoon op de laatste lettergreep)
- de kolonie - de koloniën
- (klemtoon niet op de laatste lettergreep)
- de bacterie - de bacteriën
- (klemtoon niet op de laatste lettergreep)
- de ruzie - de ruzies
- de tralie - de tralies