Attractiebesluit + Valondergronden
In 1997 is naar aankleiding van een dodelijk ongeval (verstikking van een kind op een glijbaan) wetgeving opgesteld met betrekking tot het plaatsen en beheren van speeltoestellen in de buitenruimte.
Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen
Voor speeltoestellen geldt sinds maart 1997 het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen of kortweg het WAS. Dit Besluit heette tot september 2003 het Besluit Veiligheid attractie- en speeltoestellen (attractiebesluit of Bvas). De volledige tekst van het WAS is te vinden op www.wetten.nl.
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit is de instantie die het WAS handhaaft (www.nvwa.nl).
Meldingen over onveilige speel toestellen kunnen gedaan worden op
telefoonnummer: 0900 – 03 88
Onder het WAS vallen speeltoestellen, attractietoestellen en waterglijbanen. Een speeltoestel wordt gedefinieerd als: Een inrichting die bestemd is voor vermaak of ontspanning, waarbij uitsluitend van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt.
Het WAS is niet van toepassing op:
• speeltoestellen in de achtertuin; deze vallen onder het Warenwetbesluit Speelgoed
• speeltoestellen die kinderen zelf maken als onderdeel van het spel (bouwspeelplaatsen)
In het WAS staat dat speeltoestellen veilig geproduceerd en beheerd moeten worden. Richtlijnen hiervoor staan in de Europese normen voor speeltoestellen en waterglijbanen. Het WAS verwijst naar deze normen als een goede manier om aan de wettelijke eisen te voldoen. Maar een toestel hoeft niet perse aan deze normen te voldoen. Een producent kan ook op andere wijze dan door het volgen van de normen hetzelfde veiligheidsniveau bereiken..
Risico's waarmee rekening gehouden moet worden
Gevaren ten gevolge van:
De fabrikant moet ervoor zorgen dat het speeltoestel veilig ontworpen en gebouwd is. In bijlage I van het WAS staan de algemene eisen genoemd waarmee rekening gehouden moet worden. In de aangewezen Europese normen voor speeltoestellen staan deze algemene eisen nader gespecificeerd.
Technisch constructiedossier
Elk toestel moet een technisch constructiedossier hebben. In bijlage II van het WAS is vermeld wat er in het dossier moet staan.
Gebruiksvoorschrift en identificatie
Elk toestel moet een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing hebben. Op elk toestel moet tevens de naam en het adres van de fabrikant /importeur staan en het bouwjaar en typeaanduiding van het toestel.
De beheerder moet ervoor zorgen dat het toestel veilig te gebruiken is. Dat wil zeggen dat het veilig geïnstalleerd en goed onderhouden moet zijn. Dit geldt ook voor het bodemmateriaal. Speeltoestellen die voor 26 maart 1997 in gebruik waren moeten wel veilig zijn maar hoeven geen certificaat van goedkeuring (typekeuring) te hebben.
Typekeuring
Speeltoestellen van na 1997 moeten een certificaat van goedkeuring hebben. Dit certificaat moet uitgegeven zijn door één van de aangewezen keuringsinstellingen (ofwel aki’s). Als een toestel aangepast wordt moet dat doorgegeven worden aan de keuringinstelling. Deze beslist dan of het toestel opnieuw gekeurd moet worden. Meestal zorgt de fabrikant of importeur voor een typekeuring. Als zij dat niet doen verschuift de verplichting naar de beheerder.
Logboek
Elk speeltoestel moet een logboek hebben. In dit logboek moeten gegevens over de fabrikant/importeur, de installateur, eigenaar en beheerder staan. Tevens staan hierin gegevens over het toestel zelf, keuringen, inspecties, onderhoud en ongevallen. Ook toestellen die voor 1997 in gebruik waren, moeten een logboek hebben. De beheerder houdt het logboek bij en bewaart dit. De inspecteurs van de NVWA kunnen altijd het logboek van een toestel opvragen. Een algemeen voorbeeld van een logboek kunt u als PDF downloaden. De verplichte vorm van het logboek zal, waarschijnlijk in 2016, uit het WAS verdwijnen. Maar ook daarna blijven beheerders verplicht om aan te kunnen tonen dat ze er voldoende aan doen om hun toestellen veilig te houden.
Eisen voor de schokdemping van de ondergrond zijn erop gericht om hersenletsel te voorkomen. Het is belangrijk ondergronden te gebruiken die voldoende schokdempen voor de speeltoestellen. Daarvoor kunt u het beste de maximale valhoogte waarvoor het materiaal geschikt is, opvragen bij de fabrikant van het materiaal. De fabrikant hoort tevens informatie te verstrekken over het onderhoud van het materiaal.
In de Europese normen voor speeltoestellen en ondergronden staan de volgende eisen voor ondergronden beschreven:
De norm voor speeltoestellen zegt: “Het is niet nodig de kritische valhoogte te beproeven van een oppervlak onder een speeltoestel met een vrije valhoogte van minder dan 600 mm dat geen gedwongen beweging van het lichaam van de gebruiker veroorzaakt”
Dit werd uiteindelijk als acceptabel gezien, omdat de Europese normcommissie wilde vermijden dat overal speciaal bodemmateriaal moet worden aangebracht. Overwegingen waren dat je kinderen niet op de ene plek overdreven moet beschermen terwijl ze thuis meer risico lopen (bijvoorbeeld zittend op een stoel), en dat bij heel kleine kinderen doorgaans toezicht wordt verwacht.
Voor glijbanen, draaimolens en andere bewegende toestellen gelden andere eisen. Het bodemmateriaal moet hier geschikt zijn voor een valhoogte van minimaal 1 meter.
Onder deze toestellen moeten officieel geteste bodemmaterialen worden geplaatst. In de praktijk mag er van nature aanwezig materiaal zoals zand en gras liggen. In de Europese norm(1997) voor ondergronden staat een voorbeeldtabel (deze is niet normatief, maar informatief) dat je gras mag gebruiken tot een valhoogte van 1 meter. In Nederland is bij de nieuwe norm (2008) besloten om gras als ondergrond in principe toe te staan tot een valhoogte van 1,5 meter. Maar de grondsoort onder het gras is uiteindelijk bepalend voor de HIC-waarde dus de maat van 1,5m is slechts een indicatie.
Onder deze toestellen moet getest materiaal worden geplaatst volgens onderstaande tabel.
Er zijn bodemmaterialen die voldoende schokdemping hebben voor een valhoogte van meer dan 3 meter. De maximale vrije valhoogte van een toestel mag nooit meer dan 3 meter zijn. Toestellen die hoger zijn dan 3 meter moeten bestaan uit meerdere lagen zodat het kind nooit meer dan 3 meter kan vallen.
Voor de meest voorkomende natuurlijke materialen staat er in de Europese norm een voorbeeldtabel. Deze tabel geeft van verschillende materialen de maximale valhoogte.
Materiaal | Korrel grootte | Min. laagdiepte * | Max. valhoogte |
Gras / tuinaarde | ![]() |
![]() |
1 meter** per 2008: 1,5 meter |
Boomschors | 20 - 80 mm | 30 cm * | 3 meter |
Grind | 2 - 8 mm | 30 cm * | 3 meter |
Houtsnippers | 5 - 30 mm | 30 cm * | 3 meter |
Zand*** | 0,2 - 2 mm | 30 cm * | 3 meter |
Andere materialen | ![]() |
![]() |
Valhoogte volgens test |
Bij dit schema moeten de volgende opmerkingen gemaakt worden:
Opdracht:
Lees Bovenstaande teksten goed door !
Maak voor een kleine speelplaats van 20 x 10 m1. een ontwerp op A3 formaat Sxchaal 1:50. In het ontwerp moeten minimaal 5 speeltoestellen/ aangelegenheden aanwezig zijn voor verschillende doelgroepen kinderen:
- 0 - 3 jaar
- 3 - 9 jaar
- > 9 jaar
Minimaal 1 toestel is 1,5 m1 hoog
Minimaal 1 toestel is hoger dan 3 meter.
Zorg dat de juiste valondergrond bij de toestellen aanwezig zijn.
Je mag toestellen van bestaande leveanciers toepassen, maak op je ontwerp wel duidelijk voor welke toestellen en valondergronden je hebt gekozen.
Vul een logboek in van het door jou ontwikkelde speeltoestel en ondergrond. Opdrachtgever: Docent, adres MBO Boxtel. Producent: Dat ben jij zelf. Draai dit logboek uit, dit maakt deel uit van het portfolio.