Lijdende en bedrijvende vorm

De zin  'Onze hond eet erwtensoep.'  is een zin in de bedrijvende (actieve) vorm. In de zin staat een werkwoordelijk gezegde (eet), een onderwerp (onze hond) en een lijdend voorwerp (erwtensoep).

De zin 'Erwtensoep wordt door onze hond gegeten.' is een zin in de lijdende (passieve) vorm. Het lijdend voorwerp is nu onderwerp geworden. Het onderwerp is een bijwoordelijke bepaling geworden met door. En in het gezegde is een vorm van het hulpwerkwoord worden komen te staan.

Om van een zin in de bedrijvende vorm een zin in de lijdende vorm te maken, gebruik je een van de hulpwerkwoorden zijn of worden.

Voorbeelden

Zinnen in de lijdende vorm zijn minder direct; daarom heeft de bedrijvende vorm meestal de voorkeur.