Voorzetsels
Woorden als in, op, onder, van, uit, tijdens, aan, om en door noemen we voorzetsels.
Een voorzetsel (vz) geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
Voorbeelden:
- plaats - op de stoel
- plaats - tussen laken en servet
- tijd - na de wedstrijd
- tijd - tijdens de les
- reden - vanwege de hevige sneeuwval
- reden - door dat ongeluk
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel.
Voorbeelden:
- ontkomen aan: Er is geen ontkomen aan.
- opzien tegen: Ik zie erg op tegen de lange reis.
- herinneren aan: Ik moest hem herinneren aan onze afspraak.
- opgaan in: Ik ging helemaal op in die game.
Voorzetseluitdrukkingen zijn woordcombinaties met een vast voorzetsel.
Voorbeelden:
- in verband met: In verband met de vorst geldt er een vaarverbod.
- als gevolg van: Als gevolg van de kou zitten veel mensen zonder water.
- met ingang van: Met ingang van welke dag geldt het vaarverbod?
Een voorzetseluitdrukking kun je soms vervangen door één voorzetsel: ten behoeve van = voor en als gevolg van = door.