Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Om te weten hoe je de persoonsvorm schrijft, heb je de stam van het werkwoord nodig.
De stam van het werkwoord is de kortste vorm van het werkwoord.

Voorbeelden

Onthoud:

Werkwoorden met een lange klinker hebben ook een stam met een lange klinker: raken --> raak. Een stam eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers: plakken --> plak. Een stam eindigt nooit of een v of een z:  reizen --> reis. De stam van een '-iën-werkwoord' eindigt op ie:  neuriën --> neurie.

De meeste werkwoorden zijn regelmatige, zwakke werkwoorden. Welke vorm van het werkwoord je gebruikt, hangt af van het onderwerp.

Je schrijft alleen de stam:

Je schrijft de stam + t:

Je schrijft het hele werkwoord: