Verwijswoorden

Een woord kan verwijzen naar iets wat al eerder genoemd is of vooruitwijzen naar iets wat nog genoemd gaat worden. Zo’n woord heet een verwijswoord. De woorden waarnaar verwezen wordt noem je antecedenten.

Voorbeelden van verwijswoorden die verwijzen naar personen zijn 'hij', 'zij', 'ze', 'hem', 'haar' en 'zijn'. 

Voorbeelden:

De verwijswoorden 'zijn' en 'haar' kunnen ook verwijzen naar andere zelfstandige naamwoorden. 'Zijn' verwijst naar mannelijke woorden en 'haar' naar vrouwelijke woorden.

Voorbeelden:

In het woordenboek staat bij mannelijke zelfstandige naamwoorden een (m), bij vrouwelijke woorden staat een (v) en bij onzijdige woorden een (o).

Andere verwijswoorden zijn: die, dat, deze, dit, wat, wie.

Voorbeelden: