Verwijswoorden
Een woord dat verwijst naar iets wat al eerder is genoemd, heet: een verwijswoord.
Verwijswoorden zijn: die, dat, deze, dit, wat, wie.
Voorbeeld
- Waar is mijn telefoon? Die ligt op het bureau.
- Het feest dat ik gaf, was te gek.
- Op alles wat ik vraag, zegt mama ‘nee’.
Een verwijswoord kan ook verwijzen naar een persoon.
Voorbeeld
- Mijn broer is in Spanje. Hij vertrok vorige week.
- Oma is jarig. Zij wordt zeventig.
- Daar loopt Joost. Ik krijg nog vijf euro van hem.
- De chauffeur is erg zuinig op zijn auto.
- Deze merrie is van ons. Haar stal staat achter de schuur.
Zijn en haar kunnen ook verwijzen naar een zelfstandig naamwoord. We gebruiken dan voor:
- een mannelijk zelfstandig naamwoord: zijn;
- een vrouwelijk zelfstandig naamwoord: haar;
- een onzijdig zelfstandig naamwoord: het.
In het (online) woordenboek zie je of een zelfstandig naamwoord mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o) is.
Voorbeeld
- De gemeenteraad (m) neemt zijn verantwoordelijkheid.
- De vereniging (v) heeft veel te danken aan haar leden.
- We krijgen een nieuw schoolgebouw (o): het wordt volgend jaar gebouwd.