Vroeger leek de situatie in veel koninkrijken op die van het huidige Saoedi-Arabië. De koning had alle macht, stond boven de wet en regeerde naar eigen inzicht en in eigen belang. Zijn macht maakte hem onschendbaar.
In de grondwet van 1848 werd die onschendbaarheid vastgelegd. De nieuwe grondwet telde 199 artikelen. Het tweede hoofdstuk (artikelen 11-73) ging over de rol van de koning. Zo staat in artikel 53: “De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.” Exact dezelfde tekst staat nu in artikel 42, lid 2 van de grondwet van 1983. Het verschil met daarvoor is dat de regering verantwoordelijk is voor uitspraken en het gedrag van de koning. Onder elke wet staat behalve de handtekening van de koning, nu ook het zogenaamde contraseign, de handtekening van de betrokken minister. Ministers zijn niet langer dienaar van de koning, sinds de nieuwe grondwet is het ministerschap een zelfstandig ambt. De minister legt geen verantwoording af aan de koning, maar aan het gekozen parlement. Daarmee is veel van de staatsmacht verschoven van de koning naar de burgers.
De koning wordt geacht zich aan de grondwet te houden en als hij iets zegt wat niet door de beugel kan, moet de minister voor het parlement zich verantwoorden. En als de koning zich misdraagt, moet de minister aftreden. In de afgelopen 200 jaar is dat maar één keer voorgekomen. Tegelijkertijd houdt het de koning uit de wind en wordt zo de monarchie in bescherming genomen.
Koning Willem III had problemen met de ministeriële verantwoordelijkheid. Er zijn verschillende voorbeelden van uitspraken of gedrag van de koning die zijn ministers in problemen brachten. Zo weigerde koning Willem III de eerste steen te leggen en aanwezig te zijn bij de opening van het nieuwe Rijksmuseum in 1885. Hij vond het gebouw een veel te ‘rooms-katholiek’ karakter hebben: "Ik zet geen voet in dat klooster", zei hij in het openbaar. Ministers moesten zich daarvoor verantwoorden, maar hoefden niet af te treden.
Ernstiger was een incident van 1853. De paus wilde de rooms-katholieken in Nederland verdelen in vijf kerkprovincies met elk een bisschop aan het hoofd. De Nederlandse regering bemoeide zich daar niet mee. In de nieuwe grondwet was de scheiding tussen staat en kerk verankerd en daarmee de godsdienstvrijheid.
Koning Willem III vond dat Nederland een calvinistisch land moest blijven en bemoeide zich er wel mee. Zo nam hij een petitie van 50.000 protestanten aan tegen de aanstelling van de bisschoppen. Daarmee ging hij rechtstreeks in tegen de grondwet. Omwille van de ministeriële verantwoordelijkheid zagen de ministers zich gedwongen af te treden. Het was, tot nu toe, de laatste keer dat ministers zijn afgetreden door gedrag of uitspraken van de koning.