De burgers kregen door de grondwet van 1848 meer rechten. Zo kregen ze vrijheid van godsdienst, van onderwijs, van meningsuiting, van drukpers, van vergadering en van vereniging. In onze ogen klinkt dat vanzelfsprekend, maar dat was het voor die tijd niet.
Iedereen heeft nu het recht om een vereniging te beginnen of een vergadering te organiseren. Arbeiders staat het vrij om hun handen ineen te slaan en bijvoorbeeld een vakbond op te richten.
Burgers die het ergens niet mee eens zijn, kunnen voortaan vrij hun mening geven. Ze mogen hun mening ook op papier zetten en publiceren. Ook mag er gedemonstreerd worden.
Van groot belang was de vrijheid van godsdienst. Tussen 1581 en 1795, tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, was het katholicisme verboden. Katholieken werden als tweederangs burgers behandeld en moesten voor hun eredienst hun toevlucht zoeken in schuilkerken.
Tijdens de Franse overheersers kregen de katholieken dezelfde rechten als de protestanten. Die rechten werden in de grondwet van 1814 overgenomen, maar voor belangrijke beslissingen moesten de katholieken eerst overleggen met de (protestantse) koning. In de grondwet van 1848 werd de macht van koning op dit gebied aan banden gelegd.
Van groot belang was ook de vrijheid van onderwijs. Ouders mochten hun eigen school kiezen en ze kregen het recht om eigen scholen te stichten. Bijvoorbeeld op basis van het eigen geloof.