Een dagloner is een werknemer die per dag betaald wordt. Hij heeft geen vaste baan en als er geen werk is, verdient hij dus niets. Vroeger zag je veel dagloners in de land- en tuinbouw en in de haven. De dagloner meldde zich ’s morgens vroeg op een plek waar het werk werd verdeeld. Vaak was dat een café. De persoon die het beschikbare werk koppelde aan de werknemers werd een koppelbaas genoemd. Had hij je niet nodig, dan probeerde je het de volgende dag weer.
In openluchtmuseum Het Hoogeland in Groningen kun je een kijkje nemen in ’t Venhoes, een daglonerswoning uit het begin van de 19e eeuw. Het is een eenkamerwoning met een klein stukje grond en een schuurtje erbij. Vanaf 1800 hebben er verschillende families gewoond.
Van de bevolking van gemiddeld 40.000 mensen op het Hoogeland was meer dan de helft direct of indirect betrokken bij de landbouw. Van maart tot en met november trokken de arbeiders vanuit de dorpen naar de boerderijen.
Per boerderij waren er soms wel dertig dagloners aan het werk.
Als dagloner verdiende je meestal iets meer dan een vaste landarbeider of boerenknecht. Daar tegenover stond wel dat je als losse arbeider andere dingen moest missen, zoals gratis inwoning op de boerderij. En natuurlijk had een dagloner niet altijd de garantie dat er werk was.
In de wintermaanden viel er zo nauwelijks iets te verdienen. Dagloners probeerden in die tijd dan iets bij te verdienen door het bewerken van vlas of het verbrijzelen van keien. Maar meestal zorgden de vrouwen ervoor dat een gezin de winter doorkwam.
Zij verrichtten tegen een kleine betaling thuis handenarbeid als spinnen, breien, weven, naaien of het verstellen van kleren. Ook wasten zij vaak de kleding van de meer gegoede families. Maar deze verdiensten waren vaak niet genoeg.
Om toch de winter door te komen leefde men van het ingemaakte en gedroogde voedsel dat in de eigen tuintjes verbouwd was. Als de winter voorbij was ging men meestal weer opgelucht aan het werk.
De vaste arbeiders van de boer werkten meestal als een soort voorman voor de dagloners. Ze bepaalden welke werkzaamheden er moesten gebeuren op het land.
Dagloners werd gevraagd om te poten, te zaaien, te wieden, te maaien, te zichten (slaan met een soort zeis) en te rooien. Ook het graven en uitbaggeren van sloten en het leggen van draineerbuizen werd vaak door dagloners gedaan.
In drukke tijden werden losse arbeiders niet uitbetaald in tijdloon, maar in prestatieloon, dus hoe meer bieten of aardappelen men rooide des te groter de verdiensten.
De druk op de dagloners en de onderlinge competitie was hierdoor bijzonder groot. In het hoogseizoen namen manlijke dagloners daarom ook vaak hun vrouwen en kinderen mee, als deze al niet in koppelarbeid werkten. Vrouwen en kinderen verdienden nauwelijks iets, maar hun productie werd opgeteld bij die van de man en zo werd het gezinsinkomen verhoogd.
De werkdagen van de dagloners waren lang. In de hoogzomer begonnen ze al om 4 of 5 uur 's ochtends. Rond het middaguur hadden ze anderhalf uur pauze. Daarna werkten ze tot ongeveer 6 of 7 uur ’s avonds door.
![]() Lees bovenstaand krantenartikel. Bespreek daarna met een klasgenoot welke gevolgen dit ongeluk zou hebben voor het gezin van arbeider Wildeboer. Hoe komen zijn vrouw en talrijke kinderen nu aan inkomen? |