Het idee om mensen een uitkering te geven, omdat ze kinderen moeten onderhouden en verzorgen is bedacht in Frankrijk. In dat land bestaat kinderbijslag vanaf het einde van de 19e eeuw. In 1916 bijvoorbeeld begon Émile Romanet, een fabrikant in de Franse stad Grenoble, kinderbijslag uit te keren aan werknemers met kinderen.
Twee jaar later stortten fabrikanten in Morbihan, een gebied in Bretagne, geld in een kinderbijslagfonds. Het fonds keerde de kinderbijslag uit aan de arbeiders die kinderen moesten onderhouden. Daarna werden ook elders in Frankrijk van die compensatiekassen opgericht. De fabrikanten hadden zo hun bedoeling met de kinderbijslag. Iedereen wist dat je van het loon geen gezin kon onderhouden. Door de arbeiders met kinderen wat extra te geven hoefden ze niet alle lonen te verhogen.
Ook in Nederland was het opvoeden van kinderen te duur voor veel arbeiders. Hun loon moest genoeg zijn voor een gezin met twee kinderen, maar veel gezinnen waren groter. Vooral in de katholieke hoek werd het krijgen van kinderen aangemoedigd en kwamen de gezinnen niet of nauwelijks rond. Niet lang nadat in Frankrijk de eerste kinderbijslag was uitgekeerd, werd ook in Nederland een toelage per kind verstrekt. Eerst waren de ambtenaren van de posterijen aan de beurt. Later kregen alle rijks- provincie- en gemeenteambtenaren kinderbijslag. Alle anderen moesten het nog zonder extra geld stellen. En hoewel steeds meer politici vonden dat er een algemene kinderbijslag voor iedereen moest komen, een echte sociale verzekering, duurde het nog tot 1941. Toen zag de nieuwe kinderbijslagwet, de Kinderbijslagwet voor Loontrekkers, het licht.
Zoals de naam al zegt, vielen alleen mensen in loondienst onder deze wet. Het was dus nog geen volksverzekering maar een werknemersverzekering. En omdat men het loon hoog genoeg vond om er een gezin met twee kinderen van te onderhouden, kreeg je pas kinderbijslag voor het derde kind. Werklozen of zelfstandigen kregen niets. Pas in 1963 had eindelijk iedere Nederlander recht op kinderbijslag. De bijnaam voor deze wet was ‘fokpremie’. De toeslag steeg per kind. Voor een derde of vierde kind kreeg je meer dan voor de eerste twee.