Twee opvattingen over armoede en de bestrijding ervan
Armoede is te omschrijven als: niet in staat zijn om rond te komen met wat je verdient. Als je door ziekte, een lichamelijke of psychische beperking, ouderdom of ontslag niet in staat bent in je eigen onderhoud te voorzien, raak je in armoede. Tenzij je hulp krijgt van iemand anders. Over waarom er armoede is en hoe arme mensen moeten worden geholpen bestaan er in Nederland grofweg twee opvattingen.
Armoede is iets dat er nu eenmaal bij hoort, iets dat God zo gewild heeft, iets waar je je bij neer moet leggen. Wel hebben we de plicht om armen te helpen door ze geld, voedsel en andere spullen te geven die ze niet zelf kunnen kopen. Dat heet bedeling of charitas, georganiseerde liefdadigheid. Bedeling is de taak van de kerk, van de rijken, van familieleden en van de gemeente. Een belangrijk kenmerk van bedeling is dat het een gunst is. Je hebt er geen recht op. |
Armoede is een oplosbaar probleem. We kunnen de samenleving zo inrichten dat iedereen een mogelijkheid van bestaan heeft en niet afhankelijk is van gunsten en gaven, van liefdadigheid. In deze opvatting heeft iedereen recht op een bestaansminimum. De overheid moet daarvoor zorgen, zodat niemand afhankelijk is van de bedeling. |
De Verenigde Naties heeft in zijn statuten ook een artikel opgenomen over armoede:
Artikel 25 uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties: Moeder en kind hebben recht op bijzondere zorg en bijstand. Alle kinderen, al dan niet wettig, zullen dezelfde sociale bescherming genieten. |