Stap 1 - Boeren- en arbeidersstaat

Na de Tweede Wereldoorlog werd Duitsland verdeeld in vier bezettingszones: een Amerikaanse, een Britse, een Franse en een Sovjet-Russische zone. De Sovjet-Unie kreeg de macht in het oostelijk deel van Duitsland. Bij verkiezingen in 1946, de Stadsverordnetenversammlung (=gemeenteraadsverkiezing) in Berlijn, wonnen de communisten minder dan 20% van alle stemmen.

In 1949 richtten de Sovjets de Duitse Democratische Republiek (DDR) op, vaak ook Oost-Duitsland genoemd. De DDR beschouwde zichzelf als de eerste ‘boeren- en arbeidersstaat op Duitse bodem’. De vlag van de DDR verwees daar ook naar: het DDR-wapen in de vlag toonde een hamer en passer omringd door rogge. De DDR-vlag werd standaard getoond naast de communistische rode vlag.

Bij de eerste verkiezingen van de DDR wonnen de communisten met 99%.
Dat is niet zo gek: andere partijen waren verboden en van vrije verkiezingen was geen sprake.

In juni 1953 besloot de Oost-Duitse regering dat, om de arbeidsproductie te verhogen, de arbeiders langer moesten werken. Tegelijkertijd werden de prijzen voor levensmiddelen verhoogd. De Oost-Duitsers pikten dat niet en gingen op 17 juni in 500 plaatsen de straat op. Ze bezetten de staatsgebouwen, bestormden gevangenissen en staken panden in brand.

De Oost-Duitse regering vroeg de Sovjet-Unie om hulp. De Russen stuurden twintigduizend militairen en ze gebruikten tanks om de rust te herstellen. Er werden zesduizend mensen opgepakt en er kwamen zo’n 50 mensen om het leven.