Aanhangers van het kapitalisme beweren dat hun levensbeschouwing of ideologie de enige juiste is om er de hele wereld mee in te richten. Aanhangers van het communisme vinden dat van hun ideologie. Beide kampen claimen dat hun gedachtengoed universele geldigheid heeft. Dat wil zeggen dat het altijd en overal, onder alle omstandigheden, geldig is.
Het kapitalisme is een economisch systeem dat wordt gekenmerkt door privé- en bedrijfsbezit van kapitaal. Wat er wordt geproduceerd, hoeveel en tegen welke prijs wordt bepaald door de producenten zelf en niet door de staat. Door concurrentie tussen producenten komen de beste producten tegen de gunstigste prijzen tot stand. Ongelijkheid komt voort uit individuele verschillen en is een onderdeel van het systeem. |
Het communisme is een economisch systeem waarin de productie- en consumptiemiddelen gemeenschappelijk eigendom zijn van alle burgers samen. Meestal is het de staat die namens de burgers het beheer in handen heeft en de beslissingen neemt. De achterliggende gedachte is dat ongelijkheid voortkomt uit verschil in bezit. Wie eigendom heeft, heeft de macht. Door eigendom gemeenschappelijk te maken komt er een eind aan armoede en ongelijkheid. |
Kapitalisme en communisme in hun pure vorm staan lijnrecht tegenover elkaar. Ze verdragen elkaar slecht. Waar het communisme oprukt, moet het kapitalisme wijken en andersom. Dat heeft de Amerikaanse president Truman in 1947 tot zijn Truman-doctrine aangezet: zijn beleid om het communisme aan te pakken.
Het kwam erop neer dat de westerse wereld moest zien te voorkomen dat de Sovjet-Unie het communisme kon verbreiden door het in te dammen. Rondom de communistische staten moest een stabiele gordel ontstaan. Landen die door communisten dreigden te worden overgenomen, moesten militair en economisch worden gesteund.
De eerste botsing tussen communisme en kapitalisme begon in 1942 in Griekenland. Al tijdens de Tweede Wereldoorlog en voor de Koude Oorlog goed en wel begonnen was.
Griekenland was bezet door Duitse, Italiaanse en Bulgaarse troepen.
De Griekse regering zat in ballingschap in Egypte. In Griekenland zelf werden al snel verschillende verzetsgroepen actief. Daaronder ook de EAM, het Grieks Nationaal Bevrijdingsfront, waarin de communisten het voor het zeggen hadden.
De verschillende verzetsgroepen vochten niet alleen tegen de bezetters,
maar kregen het ook met elkaar aan de stok.
Het EAM was aan het eind van de oorlog de overwinnaar. Athene werd door de Britten veroverd op de Duitsers, de rest van het land was in handen van de communisten.
In september 1944 keerde de Griekse regering terug uit ballingschap, maar de steun onder de bevolking was niet groot meer. Engeland steunde de regering wel en dat deden de communisten in het begin ook nog, omdat Stalin dat met Engeland en de VS had afgesproken.
Maar de communisten probeerden al snel om de regering over te nemen. Het gevolg was de Griekse burgeroorlog die van 1946 tot 1949 zou duren. De communisten werden niet rechtstreeks door de Sovjet-Unie gesteund. Stalin had immers afgesproken dat Griekenland in de Westerse invloedssfeer zou vallen. Steun kwam wel van de communistische regeringen van Joegoslavië en Bulgarije. De anticommunisten kregen steun van de Verenigde Staten. Dat paste prima binnen de Truman-doctrine (indamming).
De communistische troepen werden in 1949 verslagen, vooral door de grote Amerikaanse bemoeienis.