Zoals je ook gezien hebt in de video in de inleiding heeft de handel met Nederlands-Indië Nederland veel rijkdom gebracht.
Een monopolie is het recht om iets als enige te doen of te verkopen. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) slaagde erin om voor vier van de vijf belangrijkste specerijen een monopolie te krijgen: nootmuskaat, kruidnagel, kaneel en foelie (door de VOC de ‘geruime vier’ genoemd). Alleen voor peper had de VOC geen monopolie.
Het monopolie van de VOC zette de Javaanse, Chinese en Arabische handelaren buiten spel. Zij mochten niet meer handelen in specerijen. De VOC bepaalde wie specerijen mocht verkopen aan de VOC en voor welke prijs. De gekochte specerijen werden vervolgens in Europa voor veel hogere prijzen doorverkocht.
De Hollandse kooplui kochten regelmatig de hele jaaropbrengst van een specerij in één keer op.
De prijzen in Europa bleven hoog omdat de VOC het hele jaar door steeds een klein beetje van de specerijen verkocht, waardoor de vraag steeds hoger bleef dan het aanbod. Men maakte daarbij gebruik van handelsfactorijen, kleine nederzettingen, die meestal met een fort waren versterkt. Daar werden de specerijen opgeslagen.