Textiel, lage toegevoegde waarde
Een mooi voorbeeld van verschuiving van ‘maakindustrie’ is het verdwijnen van de textielindustrie uit Nederland. Voor het eerst gebeurde dat in 1830, als had dat een heel bijzondere reden. In dat jaar splitst België zich af en Nederland raakt een groot deel van zijn textielindustrie kwijt, want die zat vooral rond de stad Gent. Op zoek naar een nieuwe locatie om textiel te produceren komt de Nederlandse Handelmaatschappij terecht in Twente. Het is op dat moment een arme en geïsoleerde regio waar de lonen zo’n zestig procent lager liggen dan in het westen van het land. Het ‘lagelonenland’ Twente kon zo uitgroeien tot het paradijs van de textielindustrie.
De geschiedenis van de Nederlandse industrie gaat nog niet zo heel ver terug. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw kwam de grootschalige productie goed op gang. Amper 100 jaar later sluiten de eerste fabrieken alweer de deuren.
In de vroege jaren zestig van de 20e eeuw krijgen de Nederlandse textielproducenten het moeilijk. In Nederland gaan langzamerhand de lonen omhoog en Twente raakte zijn status als goedkope regio kwijt toen de lonen gelijk werden getrokken met de rest van Nederland. Al snel wordt het aantrekkelijk om de productie te verplaatsen naar landen waar men voor veel lagere lonen werkt. En zo verdwijnt voor de tweede keer de textiel uit ons land.
Textiel is wel gewend aan lange reizen. Eerst werden de waardevolle geweven stoffen gemaakt in het verre oosten. Batiks uit Indonesië en Sri Lanka, zijde uit China, Japan en katoen uit India. Toen in West-Europa de textielindustrie opkwam, werden veel van de benodigde grondstoffen zoals katoen geïmporteerd. De kant-en-klare producten werden weer naar het buitenland geëxporteerd. Halverwege de 19e eeuw werd in Nederland begonnen met de productie van imitatiebatik. De verkoop richting het toenmalige Nederlands-Indië liep niet heel geweldig omdat de concurrentie van lokale producenten groot was. De Dutch Wax Print sloeg wel aan in West-Afrika en tot op de dag van vandaag kopen vrouwen in onder meer Ghana, Nigeria en Benin vooral de stoffen van het Helmondse Vlisco. Maar Vlisco is één van de weinigen die de productie in eigen land op peil wisten te houden. Een groot deel van de textielindustrie heeft Nederland verlaten. Eerst richting Turkije, Portugal en Noord-Afrika, later verder naar het oosten. Tegenwoordig komt het grootste deel van onze kleren uit landen als China en Bangladesh. Dat komt vooral omdat de toegevoegde waarde van textiel klein is. Toegevoegde waarde is de waardevermeerdering die ontstaat als je grondstoffen omzet in halffabricaten en eindproducten. Toegevoegde waarde ontstaat vooral door toevoeging van arbeid. Als die arbeid eenvoudig is en weinig scholing vraagt, is de toegevoegde waarde ook laag.