Stap 2: Accu, batterij en dynamo

Faradays experiment, rond 1821
 

Voordelen van de elektromotoren
Toen vanaf 1832 elektromotoren beschikbaar kwamen die werktuigen konden aandrijven, werden in fabrieken andere krachtbronnen gebruikt voor het aandrijven van werktuigen. Dat waren spierkracht, windkracht, waterkracht en vooral stoomkracht. Die stoomkracht werd geleverd door machines. Die hadden als voordeel dat je er vele soorten werktuigen mee kunt aandrijven. Het aantal toepassingen van stoomkracht in de industrie was dan ook eindeloos. Ze dreven bijvoorbeeld weefgetouwen aan. Ook was de stoommachine geschikt voor het aandrijven van schepen, treinen en wegvoertuigen. Maar stoommachines hadden ook nadelen. Ze waren groot en zwaar, duur in aanschaf, moeilijk te bedienen (je moest bijvoorbeeld de ketel ervan steeds bijvullen met water en brandstof, meestal steenkool), vervuilden de lucht en brachten afval voort (as).

Elektromotoren kunnen niet alleen vele soorten werktuigen aandrijven, treinen en wegvoertuigen laten rijden en schepen doen varen. Ze hoeven niet per se zo groot en duur te zijn. Je kunt ook kleine, goedkope elektromotoren maken, zo klein zelfs dat één persoon ze kan dragen. Niet alleen rijke fabrikanten kunnen van die kleine elektromotoren aanschaffen, maar ook mensen met weinig kapitaal die een kleine werkplaats hebben met enkele personeelsleden of thuis werken in hun eigen werkplaats. Ook zijn ze makkelijk te bedienen en veroorzaken ze geen luchtvervuiling en afval.

Accu, batterij en dynamo
Nadat Sturgeon in 1832 zijn elektromotor had gedemonstreerd, liepen eigenaars van fabrieken en werkplaatsen niet massaal richting de uitvinder om er een te bestellen. Integendeel. Sturgeon kon zijn vinding aan de straatstenen niet kwijt. Ook latere producenten van elektromotoren merkten dat er voor hun vinding geen afzetmarkt was.

Een markt voor elektromotoren kwam pas van de grond in 1873 met de elektromotor van Fontaine en Gramme. Een elektromotor zet elektrische energie om in mechanische energie. Anders gezegd, met behulp van stroom kan een elektromotor iets in beweging zetten, zoals de stoom dat doet in een stoommachine. Het probleem voor 1873 zat hem niet zozeer in de motoren maar in de stroom. Een elektromotor heeft een continue stroomvoorziening nodig. Dynamo’s uit die jaren leverden pulsen en waren ongeschikt. Batterijen waren duur en de accu werd pas in 1859 uitgevonden door Gaston Planté en bleef ook nog lang erg duur in aanschaf.

Pas rond 1867 ontwierp de Italiaan Antonio Pacinotti een dynamo die continue stroom gaf. Zénobe Gramme kwam twee jaar later met een verbeterd ontwerp van deze dynamo (zie afbeelding). Dat ontwerp zie je nog steeds terug in dynamo’s die we nu gebruiken.

Toen Fontaine en Gramme in 1873 hun elektromotor bouwden, mochten ze er dankzij de dynamo van Gramme op rekenen dat er veel belangstelling voor hun vinding zou zijn.