Eind 18e eeuw veranderde langzaam het denken over kinderen. Meer en meer werden kinderen niet langer als kleine volwassenen gezien en kwam er onderscheid tussen kinderen en volwassenen. En men ging nadenken over zaken als opvoeding van kinderen.
Een van de eerste was de Zwitserse schrijver Jean-Jacques Rousseau met het boek ‘Emile, over de opvoeding’ (1762). In Nederland schreef Betje Wolff haar boek ‘Proeve over de opvoeding aan de Nederlandsche moeders’ (1779). Betje Wolff was de echtgenote van een dominee. Ze had over veel onderwerpen in de maatschappij vernieuwende ideeën, ook over opvoeden.
Die boeken werden alleen gelezen door mensen uit de hogere standen, maar de ideeën werden ook door onderwijzers op hun leerlingen en door doktoren op hun patiënten toegepast. Rond 1850 kwam kinderarbeid meer en meer in een kwaad daglicht te staan.
Samuel van Houten was lid van de Tweede Kamer. Hij dacht: ‘Als de regering geen wet over kinderarbeid wil opstellen, doe ik het zelf wel’.
In 1874 wordt ‘Het kinderwetje van Van Houten’ aangenomen. Kinderarbeid (voor kinderen onder de 12 jaar) in fabrieken werd verboden. Overigens werd er niet of nauwelijks gecontroleerd op de wet en het verbod werd overal ontdoken. Zoals bij Sphinx in Maastricht (zie stap 3).
Meer over het 'Kinderwetje van Van Houten' hoor je in de video.
Bekijk van 1:07 tot 2:13
In 1887 deed een parlementaire commissie onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in fabrieken en men keek daarbij ook naar het voorkomen van (verboden) kinderarbeid. Petrus II, de oudste zoon van Regout, merkte tegenover de commissie op dat studenten ook wel eens een nachtje oversloegen zonder meteen ziek te worden, dus bij kinderen kon het evenmin kwaad. En over de slechte werk- en woonomstandigheden zei hij dat nu eenmaal niet alle mensen even gelukkig konden zijn. Deze woorden ontketenden een storm van protest.
Een verbod op kinderarbeid alleen was niet genoeg. Er kwam ook een Leerplichtwet. Ouders werden verplicht hun kinderen van zeven tot en met twaalf jaar naar school te sturen. Het Kinderwetje van Van Houten (1874) en de Leerplichtwet (1901) samen maakten definitief een einde aan de kinderarbeid in Nederland.