In 1949 richtten de Verenigde Staten, Canada en de meeste West-Europese landen de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) op. Ze spraken af dat als een van hen door een vijand zou worden aangevallen alle landen gezamenlijk in actie zouden komen. Het motto was: een aanval op één is een aanval op allen. Met de vijand werd uiteraard de Sovjet-Unie bedoeld.
Op zijn beurt richtte de Sovjet-Unie samen met de meeste Oost-Europese landen in 1955 het Warschaupact op.
In 1945 beschikte Amerika over de atoombom. In augustus van die maand werden twee bommen afgeworpen in Japan. Door de gespannen sfeer vol onderling wantrouwen kon de Sovjet-Unie daar niet bij achterblijven. In 1949 deed het zijn eerste kernproef. Er ontstond een wapenwedloop tussen beide militaire bondgenootschappen met steeds nieuwer en krachtiger wapentuig, zoals de waterstof- of H-bom en de neutronenbom. Het doel van die geavanceerde wapens was de vijand af te schrikken, zodat die het wel uit zijn hoofd zou laten om een oorlog te beginnen. De Amerikanen spraken over een ‘gegarandeerde wederzijdse vernietiging’ (mutually assured destruction of MAD - ‘mad’ is ook Engels voor ‘gek’ of ‘waanzin’).
Door de wapenwedloop beschikten de supermachten over voldoende vernietigingskracht om de wereld vaker dan één keer te vernietigen. In 1985 telde de wereld naar schatting 70.000 kernwapens, waaronder zo’n 150 in Nederland (op dit moment gaat het nog steeds om zo’n 17.000 kernwapens wereldwijd waarvan zo’n twintig in Nederland). Elke kernwapen kan miljoenen slachtoffers maken. De kosten van de wapenwedloop waren enorm. Ondanks deze wedloop is het tijdens de Koude Oorlog nooit tot een rechtstreekse botsing tussen de supermachten gekomen.