Een kolonie kun je omschrijven als: ‘een overzees gebiedsdeel dat onder het bestuur van een ander land staat’. Je zou ook kunnen zeggen: ‘een kolonie is een wingewest buiten het moederland’. Koloniën moesten vooral geld opbrengen en deze opbrengsten kwamen vooral ten goede aan het moederland en niet aan de inwoners van de koloniën zelf.
De eerste koloniën zijn gesticht door de oude Grieken en Romeinen. De meeste koloniën zijn pas veel later ontstaan, met name in de 16e eeuw ten tijde van de ontdekkingsreizen. Grote delen van Latijns-Amerika, Afrika en Azië zijn toen geannexeerd (ingenomen) door Europese machten en tot kolonie gemaakt. De Britten hadden de meeste koloniën. Rond 1900 was een kwart van de wereldbevolking Brits onderdaan.
Ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795) had Nederland ook een groot aantal koloniën. Toen het huidige Nederland werd gevormd (vanaf 1815), waren er daar nog drie van over: Suriname, de Nederlandse Antillen en Nederlands-Indië.
Nederlands-Indië was de grootste kolonie die Nederland heeft gehad: 45 keer zo groot als Nederland zelf. In 1945, vlak na de Tweede Wereldoorlog, telde Nederland 9 miljoen inwoners tegenover bijna 200 miljoen inwoners in Nederlands-Indië.
De eerste grote golf van dekolonisaties vond plaats in Latijns-Amerika. Tussen 1810 en 1898 zijn de meeste koloniën zelfstandig geworden, met uitzondering van Suriname, twee van haar buurlanden en enkele eilanden in de Caraïben (waaronder de Nederlandse Antillen).
De tweede grote golf van dekolonisaties voltrok zich na de Tweede Wereldoorlog. Die vond vooral in Azië en Afrika plaats. Tussen 1945-1999 werden meer dan honderd landen onafhankelijk.
Bijna overal was er verzet in de diverse moederlanden tegen het verlies van de koloniën, maar vrijwel overal verliep dat geweldloos. In enkele landen (waaronder Laos, Vietnam en Nederlands-Indië) was er een bevrijdingsoorlog nodig. Nederland wilde na de Tweede Wereldoorlog haar koloniën niet kwijt en verzette zich hevig.