Bij stakingen kregen de arbeiders geen loon van hun bazen. Dat kon je wel enkele dagen volhouden, maar niet lang. Verschillende vakbonden werkten met steunlijsten: hun leden gingen collecteren als er ergens een staking was uitgebroken. De stakers moesten maar afwachten hoeveel hun collega’s van andere bedrijven voor hen ophaalden.
In 1891 vormden enkele Belgische typografen, meubelmakers en bakkersgezellen een weerstandskas. Daarbij ging het niet alleen om financiële ondersteuning bij stakingen, maar ook om ondersteuning van leden die door stakingen werkeloos waren geworden.
Dat voorbeeld inspireert Henri Polak om ook met weerstandskassen te gaan werken. Anders dan in het Belgische voorbeeld, met een vrijwillige afdracht voor een weerstandskas, bepleit Polak een verplichte afdracht aan weerstandskassen: “En zoo moet het zijn met alle fondsen en kassen der vakvereeniging. Die moeten hun voedingsbron vinden in de gewone contributiën, en alle leden moeten er, uit hoofde van hun lidmaatschap, aan deelnemen.”
Het ideaal van Polak is één centrale weerstandskas voor alle bij het NVV aangesloten bonden. Dat ideaal wordt pas na zijn dood bereikt: in 1951 gaat het Weerstandsfonds van start met één algemene stakingskas.