Stap 2: Schoolstrijd

De socialisten, de rooms-katholieken en de protestanten hadden hun eigen politieke partijen, kranten, omroepen en vakbonden. De confessionelen oftewel de katholieken en protestanten, hadden ook hun eigen scholen, de bijzondere scholen. Het heeft een hele tijd geduurd voor het zover was. Lange tijd was onderwijs een private aangelegenheid. Het werd geregeld en georganiseerd binnen gegoede kringen met huisleraren of kleine klasjes bij de leraar thuis. Aan het eind van de 18e eeuw werd dat pas een taak voor de nationale overheid: er moesten vrij toegankelijke scholen worden opgericht. Korte tijd later, in 1806, was de eerste onderwijswet in Nederland een feit. In de wet is klassikaal onderwijs zonder lijfstraffen geregeld, met geschoolde onderwijzers en met schoolopzieners. De wet verbood ook nog eens godsdienstonderwijs, daar moesten de kerken zelf maar voor zorgen.

Er kwam flink verzet tegen deze onderwijswet, met name van katholieken en protestanten die werden gehinderd in de stichting van eigen scholen. Voor hen was de nieuwe grondwet van 1848 van groot belang. In de grondwet was onder meer de vrijheid van godsdienst opgenomen. Het maakte een nieuwe onderwijswet mogelijk, de wet van 1857. In die wet werd de oprichting van scholen op godsdienstige grondslag (bijzondere scholen) door de ouders vrij gegeven. De eerste fase van wat later de schoolstrijd is gaan heten was afgesloten.

De bijzondere scholen kregen nog geen staatssteun. Alleen de openbare scholen werden door de staat gefinancierd. De confessionele (gelovige) groepen in Nederland vonden dat hun belastinggeld, dat nu naar de openbare scholen ging, ook voor het bijzonder onderwijs moest worden gebruikt.