In 1936 wordt door overheidsambtenaren voor het eerst het woord verzuiling gebruikt. Het is crisis en de ambtenaren moeten werkloosheidsuitkeringen verdelen over particuliere organisaties. In hun aantekeningen verwijzen de ambtenaren naar de vier zuilen: katholiek, protestants-christelijke, socialistisch en liberaal.
In 1938 wordt in een artikel in het katholieke dagblad De Tijd gesproken over “de vier zuilen, steunend op de vier levensbeschouwingen van het Nederlandse volk”. Zo kwam de term ‘verzuiling’ in de Nederlandse woordenschat terecht.
Ook voor die tijd leefden groepen met verschillende geloofsovertuigingen in ons land al eeuwenlang naast elkaar. Maar aan het eind van de 19e eeuw beginnen ze zich sterker te organiseren en voor hun belangen op te komen. Zo strijden protestanten en katholieken bijvoorbeeld voor overheidssteun voor bijzonder onderwijs. Protestanten en katholieken worden ook wel confessionelen (=kerkelijken) genoemd. Zij streven naar een samenleving op basis van christelijke normen en waarden.
Binnen een zuil ontstaan organisaties op alle terreinen van het maatschappelijk leven. Denk aan politiek, de vakvereniging, onderwijs, gezondheidszorg, media, jeugdbeweging en sport.
Van de wieg tot het graf zit je veilig in je zuil. Stel, je wordt geboren in een katholiek gezin. Je gaat dan naar een katholieke kleuterschool, een katholieke basisschool en katholiek voortgezet onderwijs. Je bent lid van een katholieke voetbalvereniging of toneelclub. De bakker waar je het brood koopt is katholiek. De werkgever die je een baan geeft ook. Je trouwt een katholiek meisje. Je stemt op een katholieke partij, luistert of kijkt naar katholieke zenders op radio en tv. Je bent lid van een katholieke vakbond en zo gaat het verder totdat je een katholieke begrafenis krijgt.
Word je geboren in een protestants-christelijk gezin dan is het, binnen de protestantse zuil, niet anders. En zo komen de katholiek, de protestant, de socialist of de liberaal elkaar niet vaak tegen. De mensen leven langs elkaar heen.