Antigenen zijn erfelijk. Je hebt antigenen van je moeder en van je vader. Soms passen die niet bij elkaar, zoals bij het resusantagonisme.
Bij een transplantatie is het belangrijk dat de antigenen niet veel verschillen. De ontvanger ontwikkelt dan antistoffen tegen het orgaan. Het donororgaan wordt dan afgestoten. Bij een niertransplantatie wordt er gezocht naar een nier van iemand die veel overeenkomstige antigenen heeft. Vaak is dat een familielid. Als de antigenen voldoende overeenkomen, spreek je van een match. Een eeneiige tweeling heeft exact dezelfde antigenen.