Boek 6

De Kleine Blonde Dood

Opdracht: Lezen voor de lijst opdrachten. Niveau 1, opdracht 2

1. Vind je de vader van Boudewijn een goede vader?
Ik vind dat de vader van Boudewijn geen goede vader is. Een vader moet er altijd voor zijn zoon zijn, ook al is dat soms ten koste van zijn werk. Hij is te veel met de oorlog bezig en te weinig met zijn kinderen. Maar, ondanks het feit dat hij veel met de oorlog bezig is heeft hij wel een goede band met zijn zoontje.

2. Kies een fragment van ongeveer anderhalve pagina waarin Boudewijn en zijn vader voorkomen.
pagina 44 en 45.

3. Herschrijf het fragment in de ik-vorm vanuit de vader.
Mijn kinderen renden de tuin in. Ik opende de tuindeuren en riep mijn kinderen naar binnen. De politiecommissaris stond in zijn zwarte uniform naast onze tafel en hij keek mijn kinderen in stilte aan. Ik begon mijn woede te uiten: “zien jullie die man daar? Dat is de commissaris van de politie. Mijn baas. Hij heeft de hele oorlog op het politiebureau gezeten en ervoor gezorgd dat er nog maar 10 Joden in het dorp wonen. En weten jullie wat ik van die man in het uniform niet mag? Van hem mag ik geen Duitsers meer bekeuren! NSB’ers zal van hem ook niet meer mogen maar dat heeft hij nog niet gezegd. Ik zeg jullie dit jongens, en ook u, hoofdcommissaris: als hier nog Duitsers rijden zonder spatlappen, worden die allemaal bekeurd!”

De commissaris had ik in verlegenheid gebracht en zonder nog iets te zeggen liep hij langs mijn kinderen heen door de achtertuin en verdween door de tuinpoort. Ik voelde me goed en zei: “ziezo.” Daarna zei ik tegen mijn zoon: “Boudewijn, hier heb je een rijksdaalder. Ga voor ons allemaal ijs halen bij de cafetaria.” Blijkbaar werd het verhaal over mij en de commissaris snel verspreid door het dorp en ik kreeg een paar medestanders. In ons plaatselijke advertentieblaadje werd ik door een columnist belachelijk gemaakt. Ik heb toen een boze brief naar hem gestuurd. Een paar jaar laten bewaarde mijn zoon hem nog in een mapje met jeugdknipsels. Ik heb het in mijn woede met veel Duitse woorden geschreven, ik denk dat ik me zelfs een beetje heb laten gaan. Een paar van de reserveagentes steunden mijn gedrag. Soms kwamen ze met mij in de tuin praten toen ik de heg aan het knippen was. Ik werd toen vaak op mijn schouders geslagen en gevraagd of ik nog wat glaasjes jenever wou halen. Later op de avond werden we steeds meer dronken en praatten veel over de oorlog. Ondanks mijn ruzie met de commissaris werd ik niet uit het politiekorps gezet. De dorpsbewoners en de reguliere politie dachten vaak negatief over me, maar omdat ik een held ben in dit dorp konden ze mij er niet uitzetten. Ik zorg er altijd voor dat het maandelijkse clubblaadje van de reservepolitie verschijnt. En ik was ook nog kampioen pistoolschieten. Ook zorgde ik er ook voor dat ik altijd met de reservepolitie marcheerde.

Een keer in de week als er een nationale feest- of herdenking dag was, gaf ik exercitie les op de parkeerplaats achter het bureau. Ik vond het prima dat mijn zoontje altijd bij mij wou kijken, als hij maar stil op een muurtje ging zitten. Soms gaf ik hem een knipoog en daar werd hij altijd vrolijk van. Na de ruzie met de hoofdcommissaris kwam er licht verzet bij de reservepolitie. Het maakte mij niet uit en ik bleef doorgaan met het exerceren van de mannen. Een aantal agenten verlieten het korps omdat ze hun benen niet meer zo hoog op wilden gooien. Ik heb tijdens het eten een keer tegen mijn vrouw gezegd: “twee ervan hoorde niet in de oorlog te zitten en de andere drie hebben geen poot uitgestoken.” Mijn vrouw keek me bezorgd aan en zei dat ik misschien moest stoppen met mijn gemarcheer. Ze zei dat ik uiteindelijk misschien wel zonder agenten zou zitten.

4. Zou je nu nog hetzelfde antwoord geven op vraag 1, of heeft deze opdracht je mening over Boudewijns vader veranderd?
Mijn mening is toch wel een beetje veranderd. Hij doet zijn uiterste best om een zo hoog mogelijke functie te krijgen in het politiecorps en dit doet hij ook nog eens terwijl hij zijn zoontje gelukkig probeert te maken.