Boek 1

Een Goede Dag voor de Ezel

Opdracht: Lezen voor de lijst opdrachten. Niveau 2

Opdracht 1

De meest voorkomende perspectieven zijn de volgende: Bij een verhaal dat in de eerste persoon is geschreven, ligt het perspectief bij de ik-figuur. Twee vormen van ik-figuren kunnen zijn: de belevende ik en de vertellende ik. Hierbij kunnen de ik-figuren de  schrijver of één of meerdere personages in het boek zijn. Een derde mogelijkheid is het perspectief van de alwetende verteller, een onzichtbare toeschouwer die alle gebeurtenissen, gesprekken en gedachten van de personages in het boek beschrijft.

Het perspectief in het boek: Een Goede Dag voor de Ezel is in de belevende ik-vorm van de twee personages Mischa en Wybren. Mischa is een man die een jonge crimineel doodgeschoten heeft. Wybren is de vader van een meisje dat misbruikt is door de jonge die vermoord is door Mischa.

 

Opdracht 2

In het eerste hoofdstuk kijkt de lezer door de ogen van Mischa. Hoe hij gaat oefenen met het geweer, hoe hij op het punt staat zijn vriendin te vermoorden en hoe hij de jonge crimineel vermoordt. Ook komt de lezer van hem te weten wat er zich allemaal in zijn hoofd afspeelt.

In het tweede hoofdstuk zie je hoe Wybren omgaat met het probleem dat zijn dochter misbruikt en verkracht wordt. Wanneer er briefjes in de brievenbus komen en op zijn werk verschijnen, begint hij er een keer over tijdens het eten. Helaas ontkent ze nog alles. Een dag later komt zijn dochter huilend thuis en vertelt hem alles. Ondanks al zijn haatgevoelens voor de dader besluit hij om samen met zijn dochter een reis rond de wereld te gaan maken, ook al kan het hem misschien zijn baan kosten.

In het derde hoofdstuk kijken we weer door de ogen van Mischa en hoe hij een leventje probeert op te bouwen samen met zijn nieuwe vriendin in Australië. Hij zit enorm over te denken om zijn vriendin te vertellen dat hij een moord heeft gepleegd.

Het laatste hoofdstuk kijk je wederom vooral door de ogen van Wybren en hoe hij en zijn dochter door de straten van Australië lopen. Tegen het eind kijkt de lezer nog heel even door de ogen van Mischa omdat  de dochter van Wybren, Mischa, de moordenaar van haar verkrachter, tegen komt. Ze vraagt waarom hij het heeft gedaan en bedankt hem. Mischa besluit door dit gesprek toch maar niet tegen zijn vriendin te vertellen dat hij iemand heeft vermoord.

 

Opdracht 3

Ik zat in de bus en achter mij zat een meisje, twee jongens en een man met een rare gele muts op. De man was compleet in zijn eigen wereldje hij keek uit het raam en leek door niets gestoord te kunnen worden. De twee jongens praatten zo hard dat het net leek alsof ze wilden dat iedereen het hoorde. Ze hadden het over het meisje die ze uitscholden voor viskutje. Het meisje probeerde hen te negeren maar dat lukte niet meer toen een van de twee vroeg of ze nou vissekutje of viskutje heette. Het meisje had een dikke rode jack aan en ze had zwart nat geregend haar. Je kon zien dat ze enorm aan het proberen was om niet in huilen uit te barsten. Ze gaf aarzelend en zacht antwoord, ze zei: “viskutje.” Ze klonk beschaafd, bang en dapper. Maar de jongen leek niet tevreden met het antwoord en zei: “Ik denk niet dat de mensen voor in de bus het hebben kunnen horen.” Ze zei het wat harder dit keer: “viskutje… ik heet viskutje.” De jongen ging weer verder met zijn gesprek, zachter dit keer. Ik kon er nauwelijks iets van verstaan. Het leek nog steeds te gaan over viskutje en over hoe ze een keer had geneukt. Ik dacht te begrijpen dat er iets was gebeurd en dat ze had moeten huilen en de jongens het er maar niet over eens konden worden dat huilen altijd betekende dat iemand was klaargekomen, of dat het ook zou kunnen zijn van pijn of verdriet. Hij was haar vriendje! Je kon hier alleen over denken in termen waar zulke jongens je om zouden uitlachen, of die ze niet eens kenden. Fatsoen, eer, discretie. Alleen al als je een meisje gekust had, hield je dat voor jezelf. Hier werd haar klaarkomen besproken waar ze bij zat. Even later, nadat het een poosje stil was geweest, stapte een van de twee jongens (volgens mij het vriendje) uit de bus. Hij liep naar buiten en weg was hij, de duisternis in. Ik keek naar de man met de rare gele muts op. Hij was nog steeds weggezonken in zijn gedachten. Maar toen hij in een keer opstond liep hij met een paar flinke passen naar de uitgang van de bus. Toen hij het trapje af liep struikelde hij bijna en net voordat de deur sloot, glipte hij naar buiten. Hij leek zich even te bedenken en ging toen ook de duisternis in, dezelfde richting in als waar de jongen heen was gegaan.

 

Ik heb deze opdracht gekozen omdat de opdrachten van lezen voor de lijst mij het leukst leken. Ook vindt ik het moelijker om een boek te beoördelen in vorm van een recensie of der gelijken omdat ik nog steeds niet goed weet wat ik nou van dit boek vindt.