Een moderne bewerking
Luister naar dit mooie verhaal
over Keizer Karel en zijn rivaal
Het was op een late avond in Ingelheim
daar voltrok zich een mysterie, in het geheim
Karel was een eervol keizer en koning, moet je weten
Maar die avond dacht hij dat zijn verstand het liet afweten
Dit verhaal vertelt over een wonder, zo groot
Dat de koning behoedde voor de dood
De koning ging slapen, want de volgende dag
Zou hij bezongen worden door eenieder die hem zag
Want hij zou hof houden om zijn grootsheid te vieren
En zijn dienaren zouden hem eren op vele manieren
Maar toen hij sliep verscheen een engel aan hem
Hij riep de koning en zei met klem
Koning, u moet zich aan gaan kleden
God wil dat u uit gaat om te stelen
De Koning kon het niet geloven, het deed hem pijn
Zo’n oneervolle opdracht, dat kon toch niet waar zijn
Maar de engel bezwoer hem ‘ik lieg niet’
En zei dat Karel anders het leven liet
Hij zei, neem uw schilt en uw zwaard
Kleedt u aan en ga te paard
Schiet nu op, ga stil langs de wacht
Het moet gebeuren in het donkerst van de nacht
Maar de koning vond het een vreemd verhaal
Hij dacht ‘Ik droom het vast allemaal’
‘God zal niet van me vragen dat ik me nu bewapen’
En hij besloot dat hij weer verder ging slapen
Maar de engel die van god kwam
Sprak weer tot de koning en riep hem aan
God liet het mij u bevelen
U moet opstaan en gaan stelen
Anders gaat u zeker dood
En is het leed van eenieder groot
De koning riep 'Is het de duivel die mij verleidt?
Die mij oneervol wil laten stelen zonder strijd?
Ik heb zoveel bezit, waarom zou ik dat doen?
Waarom zou God me zoiets toch aandoen?'
'Er is niemand op de hele wereld zo rijk als ik.
Ik heb onderdanen en een enorm land waarover ik beschik.
Van Keulen tot aan Rome, dat is nergens geëvenaard.
Ik laat me niet in de nacht verdrijven van huis en haard!'
'Ik ben een koning, mijn vrouw koningin.
Door eerlijk te strijden kwam ik aan mijn gewin.
Ik heb eigenhandig de heidenen verdreven.
Zodat mijn land eervol zou zijn en verheven.'
'Waarom stelen als een dief, moet ik mij afvragen.
Waarom zou God me deze vreemde taak opdragen?'
'Met pijn in mijn hart, breek ik het gebod Gij zult niet stelen.
Als ik wist dat het God was die het mij zou bevelen.'
|
|
Karel ende Elegast, de oorspronkelijke versie
Fraeye historie ende al waer
Mach ic u tellen, hoorter naer!
Het was op enen avontstont
Dat Karel slapen begonde
T’Engelem op den Rijn.
Dlant was alle gader sijn;
Hi was keyser ende coninc mede.
Hoort hier wonder ende waerhede!
Wat den coninc daer ghevel,
Dat weten noch die menige wel,
T’Enghelem, al daer hi lach,
Ende waende op den anderen dach
Crone draghen ende houden hof
Om te meerderen sinen lof.
Daer die coninc lach ende sliep,
Een heilich engel aen hem riep,
So dat die coninc ontbrac
Biden woerden die dengel sprac
Ende seyde: ‘Staet op, edel man,
Doet haestelic u cleeder an,
Wapent u ende vaert stelen –
God die hiet mi u bevelen,
Die in hemelrike is here –
Of ghi verliest lijf ende eere.
En steeldi in deser nacht niet,
So is u evel gheschiet:
Ghi sulter omme sterven
Ende uwes levens derven
Eer emmermeer scheit dit hof.
Nu verwacht u daer of:
Vaert stelen, of ghi wilt.
Neemt uwen speere ende uwen schilt,
Wapent u, sit op u paert
Haestelic ende niet en spaert.’
Dit verhoorde die coninc.
Het docht hem een vreemde dinc –
Want hi daer niemant en sach –
Wat dat roepen bedieden mach.
Hi waendet slapende hebben gehoort
Ende hilt hem niet an dat woert.
Dengel die van Gode quam
Sprac ten coninc als die was gram:
‘Staet op, Karel, ende vaert stelen
– God hiet my u bevelen
Ende ontbiedet u te voren –
Anders hebdi u lijf verloren.’
Met dien woerde sweech hi
Ende die coninc riep: ‘Ay mi,’ –
Als die seere was vereent –
‘Wat ist dat dit wonder meent?
Ist alfs ghedroch dat mi quelt
Ende dit grote wonder telt?
Ay, hemelsche drochtijn,
Wat node soude mij sijn
Te stelen? Ic ben so rike.
En is man in aertrijcke,
Weder coninc noch graven,
Die so rijc sijn van haven,
Sine moeten mi sijn onderdaen
Ende te minen diensten staen.
Mijn lant is so groot,
Men vint nyewers sijns ghenoot.
Dlant is algader mijn
Tot Colene opten Rijn
Ende tot Romen voort,
Alst den keyser toe behoort.
Ic ben here, mijn wijf is vrouwe,
1 Oest totter wilder Denouwe
Ende west totter wilder see.
Nochtans heb ic goets veel meer:
Galissien ende Spandien lant,
Dat ic selve wan mitter hant
Ende ic die heydene verdreef,
Dat mi tlant alleene bleef.
Wat node soude mi sijn dan
Te stelen ellendich man?
Waer om ontbiedet mi dit God?
Node brekic Sijn ghebot,
Wistic dat Hijt mi ontbode.
|