De vooroorlogse maatschappij in Nederland was nog sterk verzuild.
Mensen gingen vooral om met mensen van de eigen groep.
Rooms-katholieken, protestanten, socialisten en liberalen hadden ieder hun eigen clubs, verenigingen en omroep.
Als katholiek stemde je op de RKSP (vanaf 1945 KVP) en als socialist op de SDAP (vanaf 1946 PvdA).
Door de verzuiling leefden bevolkingsgroepen in veel opzichten gescheiden van elkaar. Door de moeilijke situatie tijdens de oorlog was er wel meer behoefte aan onderling contact ontstaan tussen de zuilen. De verwachting was dat er een einde zou komen aan de gescheiden leefwerelden zodra de oorlog voorbij was.
Maar uit de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen van 1946 bleek dat er nog niets veranderd was. Katholieken hadden op de KVP gestemd, Protestanten op de ARP of CHU, liberalen op de Partij van de Vrijheid en socialisten op de PvdA.
Verkiezingsaffiche van de communistische partij (CPN) in 1946.
De CPN kon op veel sympathie rekenen, omdat veel communisten tijdens de oorlog in het verzet zaten. Bij de eerste naoorlogse verkiezingen In 1946 kreeg de partij ruim 10% van de stemmen.
Tijdens de Koude Oorlog verloor de partij weer veel van haar aanhang.