De invoering van de Grondwet van 1848 was de basis voor de moderne politiek. De politieke macht lag nu vooral bij het parlement en de regering in plaats van bij de koning. Politieke partijen zoals in onze tijd waren er nog niet. Tweede Kamerleden waren vooral individuen met conservatieve of liberale standpunten. Conservatieven wilden geen veranderingen, de liberalen juist wel.
Een afgevaardigde in de Tweede Kamer handelde individueel. Wel waren er groepen politici met vergelijkbare denkbeelden, die soms gezamenlijk een standpunt innamen.
Door de snelle veranderingen in de 19e eeuw op het gebied van de industrialisering veranderde de maatschappij. De problemen en politieke vraagstukken die daaruit voortvloeiden, stimuleerden de partijvorming. Liberalen kregen te maken met tegenstanders die zich politiek organiseerden vanuit godsdienst of levensovertuiging zoals de confessionelen en de socialisten. Dat motiveerde ook de liberalen tot het oprichten van politieke partijen.
Aan het einde van de eeuw bestonden er verschillende politieke partijen die georganiseerd waren op basis van het geloof (protestanten, katholieken) of op basis van ideeën over economie en maatschappij (SDAP en enkele liberale partijen).