Liberalen

De liberalen in de Tweede Kamer in de tweede helft van de 19e eeuw kun je indelen in twee groepen: de conservatief-liberalen en de links-liberalen. De conservatief-liberalen, waar ook Thorbecke toe behoorde, stelden vrijheid voorop. De staat moest daarvoor de gunstige voorwaarden creƫren. Verder was in hun ogen het individu verantwoordelijk voor zijn eigen lot. Zij wilden daarom niet dat de staat zich ging bemoeien met het lot van arbeiders.

Links-liberalen waren het daar in principe niet mee oneens maar hadden meer oog voor de werkelijkheid. Zij vonden dat de staat wel degelijk moest ingrijpen als de zaak uit de hand liep. Deze liberalen zoals Samuel van Houten en Kappeyne van de Coppello wilden wetten die burgers zouden beschermen tegen misbruik en armoede.

Liberale politici waren verantwoordelijk voor de eerste belangrijke sociale wetten zoals het Kinderwetje van Van Houten (1874), de Arbeidswet (1889), de Wet op leerplicht (1901), de Woningwet (1901) en de Ongevallenwet (1901).
Dat waren de eerste pogingen om de armzalige omstandigheden waarin arbeidersgezinnen leefden, te verbeteren.