Opgaven

1H05.E opgaven ..............................................................................................................

  Hoeken schatten

 

Hieronder zie je 8 hoeken.

Welke hoeken zijn even groot?

Gebruik geen geodriehoek.

   1  

 

  Hoeken vergelijken

 

Je ziet twee hoeken.

Kies het juiste antwoord.

Welke bewering is waar?

  1. Hoek P is scherp en hoek Q is scherp.
  2. Hoek P is stomp en hoek Q is scherp.
  3. Hoek P is stomp en hoek Q is stomp.

 

  Wijzers van de klok

 

Hiernaast zie je een klok.

Hoe laat kan het zijn als de grote wijzer op de 12 staat en de wijzers een rechte hoek (90º) met elkaar maken?

 

 

 

 

 

  Hoeken meten

 

Bekijk de volgende vier afbeeldingen. Je ziet vier hoeken. Op iedere hoek ligt een geodriehoek.
Lees af hoe groot de hoeken zijn.

   4  

 

  Parallellogram

 

Bekijk de figuur. Je zie parallellogram ABCD.

Op de hoeken A en B ligt een geodriehoek.

   5  

   5 Hoe groot zijn de hoeken van dit parallellogram?

Hoeken meten

 

Meet met je geodriehoek de volgende vier hoeken opp je werkblad.

   

  Hoeken meten

 

Hiernaast zie je twee hoeken.

Hoe groot zijn de hoeken?

   7  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  Driehoek tekenen

 

Hiernaast zie je een lijnstuk AB van 6 cm.

  1. Teken op je roosterpapier dit lijnstuk AB; zorg ervoor dat er boven het lijnstuk nog minimaal 6 cm ruimte over is!
  2. Teken bij hoek A ‘naar rechts’ een hoek van 60°
  3. Teken bij hoek B ‘naar links’ een hoek van 60°.
  4. Noem het derde punt van de driehoek die is ontstaan punt C.
  5. Hoe groot is hoek C ?
  6. Meet de lengte van de lijnstukken AB, BC en AC.
    Wat valt je op?

 

  Nog een driehoek tekenen

 

Hiernaast zie je een lijnstuk PQ van 6 cm.

  1. Teken in je schrift dit lijnstuk PQ; zorg ervoor dat er boven het lijnstuk nog minimaal 7 cm ruimte over is!
  2. Teken bij hoek P een hoek van 90° en bij hoek Q een hoek van 45°.
  3. Noem het derde hoekpunt van de driehoek die ontstaat punt R
  4. Hoe groot is de hoek die bij punt R ontstaat?
  5. Meet de lengte van lijnstuk PQ en de lengte van lijnstuk PR.
    Wat valt je op?