De plantages hadden veel arbeidskrachten nodig, want de vraag naar producten in Europa nam toe. De producten waren populair en de bevolking in Europa groeide. De plantages specialiseerden zich meestal in één product om het rendement zo groot mogelijk te maken. Er was veel geld te verdienen met de teelt van producten als koffie, katoen, cacao en suikerriet.
In het begin werkten krijgsgevangen Indianen op de plantages. Zij waren echter slecht bestand tegen de slechte behandeling en het loodzware werk. Ook Europeanen zelf waren niet geschikt om op de plantages te werken omdat ze slecht tegen de hitte konden. Er werd besloten om slaven in te voeren uit Afrika. Afrikanen waren fysiek sterk en goed bestand tegen de hitte.
Slaven hadden geen rechten en waren voor hun welzijn volledig afhankelijk van hun eigenaar. Veel slaven werden slecht behandeld en hadden te maken met slechte huisvesting, karig voedsel, geweld en verkrachting.
'Ik was een plantageslaaf. Als slaaf kon je overal terecht komen. De plantages waren het minst gunstig. Veel plantagehouders behandelden ons wreed. Slechts enkelingen behandelden hun werknemers goed. Sommigen lieten hun slaven zelfs een opleiding volgen, bijvoorbeeld om timmerman te worden. Slaven in de stad hadden het beter dan wij op het platteland. Daar hadden slaven zelfs bijbaantjes waarvoor ze loon ontvingen. Enkele slaven konden zichzelf vrijkopen. Er zijn zelfs verhalen dat ex-slaven zelf plantagehouder werden. Dat waren uitzonderingen.'
'We hadden de slaven uit Afrika hard nodig. Wie anders kon al het zware werk doen? Ik had een suikerplantage in Suriname. Vooral in de oogsttijd was er enorm veel zwaar werk te verrichten. Sommige slaven konden het werk niet aan. Die verving ik door betere slaven. Met de verkoop van suiker ben ik schatrijk geworden.'