De kaapvaart was een lucratieve en legale bezigheid. In oorlogstijd deelde de overheid kaperbrieven uit, waarmee kapers toestemming kregen om schepen van landen waarmee ze in oorlog waren aan te vallen. De kapers stonden een deel van de buit af aan de overheid.
Spanje en Portugal hadden grote bezittingen in suiker- en tabaksplantages, en goud- en zilvermijnen in Latijns-Amerika. Opbrengsten en winst moesten vroeg of laat worden getransporteerd naar Europa. Engelse en Hollandse kapers probeerden dit soort transporten te onderscheppen en de buit in te nemen.
Zo slaagde admiraal Piet Heyn er in 1627 in om met een WIC-vloot van 31 schepen een Spaanse zilvervloot te overmeesteren.
De enorme buit aan zilver en kostbaarheden had een waarde van ruim 11 miljoen gulden. Een ongekend groot bedrag, zeker voor die tijd.
Daarmee werd Piet Heyn in één klap een vaderlandse held. Een deel van de opbrengst ging naar de WIC en een deel ging naar de staatskas. Piet Heyn zelf kreeg 6000 gulden, een gouden keten, een drinkhoorn en een medaille.