Reizigers

Cornelius de Houtman 1565-1599
Ik was de eerste Nederlandse ontdekkingsreiziger die naar Indië voer. Omdat de Spaanse havens door de oorlog voor ons Nederlanders waren afgesloten, konden we daar geen handel drijven. We moesten op zoek naar een eigen route naar het verre Indië.
In 1595 vertrok ik uit Nederland met vier schepen en maakte de zwaarste reis uit mijn leven. We hebben toen van alles meegemaakt: honger, uitputting, ruzie, geweld, ziekte en heel veel sterfgevallen. We hadden maar één belang: rijkdom vergaren door de handel in specerijen.
Toen we in 1597 eindelijk weer terug kwamen in Nederland, was twee derde van de bemanning omgekomen. Toch was de reis een succes, omdat ik als eerste Nederlander bewees dat het mogelijk was om via een eigen vaarroute naar Indië te varen. Zo legde ik de basis voor de vaarroutes van de VOC.
Ik kwam nogal ongelukkig aan mijn einde. Tijdens een nieuwe reis naar Indië werd ik op Sumatra gevangen genomen en gedood.

Petrus Plancius 1552-1622
Ik vluchtte tijdens de Opstand vanuit de zuidelijke Nederlanden naar de Republiek. Ik was zowel protestants predikant als zeevaartkundige.
Ik wist precies wat de Nederlandse ontdekkingsreizigers nodig hadden: goede kaarten om hun plaats te kunnen bepalen op zee. Als briljant cartograaf heb ik die in overvloed gemaakt.
Ik heb heel veel tijd, geld en werk gestoken in nieuwe expedities. Informatie over routes, kusten, bevoorradingsplekken en de stand van de sterren nam ik over van de Portugezen. Na elke Nederlandse expeditie kreeg ik nieuwe informatie. Zo kon ik elke keer een nieuw stukje van de puzzel invullen en werden mijn kaarten steeds nauwkeuriger.

Matroos
Als arme weesjongen van 12 kwam ik via het weeshuis als matroos op een VOC-schip. Daar had ik een spannend maar ook heel zwaar leven. Met de andere matrozen onderhield ik het schip en werkte aan boord.
De reizen duurden heel erg lang. We waren meestal wel 2 jaar van huis. Onderweg maakten we veel mee. Ik heb onvoorstelbare mooie dingen gezien, maar ook vaak erg gruwelijke dingen meegemaakt.
Van de 300 man op een schip bleven er vaak maar 100 over. We kregen allerlei ziekten en de stank op het tussendek was niet te harden.
Onze voorraden waren beperkt zodat we soms helemaal niets meer te eten hadden. Meestal ging het een maand of drie na vertrek mis. Dan werd de een na de ander ziek. Als we onderweg fruit konden inslaan waren we weer even gered.