Tot ver in de 15e eeuw waren de Arabieren tussenhandelaren die handelswaar uit Indië (Zuid- en Zuidoost-Azië) naar steden aan de Middellandse Zee brachten.
Producten als goud, kruiden en zijde brachten veel geld op. Zij stonden niet toe dat handelaren uit Europa gebruik maakten van hun handelsroutes over land.
Portugal was zeer geïnteresseerd in deze lucratieve handel. Daarom waren zij vastbesloten een zeeweg naar Indië te vinden.
In de 15e eeuw ontwikkelde de Portugese scheepsbouw zich voorspoedig en aan het eind van die eeuw ontwikkelden de Portugezen de nau, een grote echt zeewaardige driemaster en voorloper van het galjoen. Vasco da Gama gebruikte in 1498 de nau voor de oversteek naar Indië. Ook de ontwikkeling van het boordgeschut was een belangrijke ontwikkeling. Hiermee konden de Portugezen concurrerende schepen gemakkelijk de baas en gaven daarmee hun handelsnederzettingen in nieuwe gebieden een militaire basis.
De tochten over zee duurden erg lang en waren zeer gevaarlijk. Toen de Portugese schepen om Kaap de Goede Hoop naar Indië voeren, waren ze vaak wel anderhalf jaar onderweg. Veel schepen keerden niet terug van hun avontuurlijke reizen.