De periode 1000-1500 is een belangrijke periode voor het ontstaan van landen onder leiding van één vorst. In deze periode veranderde de verhouding tussen vorst en adel.
De adel beschouwde een leen als persoonlijk en overerfbaar bezit. Een leen ging over van vader op zoon. Dat was oorspronkelijk niet de bedoeling maar een vorst of koning kon daar in de praktijk weinig tegenin brengen.
Daarom bedachten vorsten andere manieren om hun macht te vergroten. Daarvoor was een centraal bestuur nodig, een permanent leger en om dat alles te bekostigen: een veel hogere belastingopbrengst.