Staatsvorming en centralisatie wil zeggen dat koningen en vorsten erin slaagden om een centraal bestuur in te stellen. Weliswaar hadden koningen ook in de vroege middeleeuwen macht over grote aaneengesloten gebieden, maar tegelijkertijd was hun macht versnipperd.
Het bestuur van de delen lag in handen van hertogen, graven en andere leenheren die 'koning' speelden op hun eigen territorium. De koningen die steeds meer geld nodig hadden voor leger, oorlogsvoering en de financiering van de hofcultuur, waren gedwongen om het bestuurlijke systeem grondig te herzien. Een koning die meer belastingopbrengsten wilde, moest het bestuur centraal regelen. Deze ontwikkeling ging tegen de belangen van de adel in. De centralisatie van het bestuur gebeurde in praktisch alle landen.