Stadsrechten

Handelsnederzettingen die tussen 1000 en 1500 werden opgericht groeiden uit tot steden. Een stad kon stadsrechten ontvangen van de feodale landsheer (adel). Die stadsrechten hadden voor zowel de steden als de landheer voordelen.

Een stad met stadsrechten kreeg daarmee privileges (voorrechten) die gunstig waren voor de handel. Hoe meer kooplieden er in een stad kwamen wonen, des te meer geld kwam er in omloop. Het hoogste gezag kwam niet bij de landheer maar bij het stadsbestuur te liggen.

De landheer of adel had door het verlenen van stadsrechten minder macht over een stad. Daar kreeg hij wel iets voor terug: meer inkomsten. Een stad met veel handel en geld moest voortaan meer belastingen voor de landheer opbrengen. Zo nam ook de welvaart van de altijd in geldnood verkerende adel toe.