Gilden

Een kleermaker neemt de maat , ca. 1460. 

Anders dan op het platteland woonden in de stad mensen met verschillende beroepen. Mensen met eenzelfde beroep organiseerden zich in gilden. Zo konden ze makkelijker hun belangen verdedigen. Er waren allerlei gilden zoals de ambachtsgilden, koopmansgilden, schutterijgilden en godsdienstige gilden.

Kooplieden, bakkers, slagers, leerlooiers, brouwers, stadssoldaten (schutterij), smeden, kleermakers en nog veel meer beroepen kregen allemaal een eigen belangenvereniging: een gilde.
Elk gilde had zijn eigen regels. Om te kunnen werken als bakker was het verplicht lid te zijn van het bakkersgilde. Het aantal leden van een gilde werd beperkt om al te veel concurrentie tegen te gaan.
Op de kwaliteit en de prijzen van de producten werd toegezien door het gildebestuur. Om goede prijzen te kunnen vragen was het belangrijk dat alle gildeleden dezelfde kwaliteit leverden en niet goedkoper of duurder waren dan hun collega's.