Volgens oude verhalen kreeg Mohammed in 610 bezoek van aartsengel Gabriƫl die hem opriep de boodschap van God te verspreiden.
Na wat tegenstribbelen aanvaardde Mohammed zijn rol als profeet. Hij begon met de verspreiding van Gods boodschap onder het Arabische volk. Daarnaast schreef hij de boodschap op die hij van God had ontvangen.
Het boek dat daaruit voortkwam heet de Koran.
Daarin wordt o.a. het volgende beschreven: Allah (Arabisch woord voor God) is de enige en almachtige God. Allah schiep de mens en gaf hem voedsel en kleding. Daarnaast gaf Allah de mensen regels waaraan ze zich moesten houden: de Sharia. In ruil vroeg Allah dankbaarheid in de vorm van het gebed, ofwel de Salaat en de zorg voor armen. Samen vormen deze de islam, ofwel de 'overgave aan Allah'.
Mohammed was ook bezig met de problemen in zijn streek. Hij stelde de Oemma in, ofwel de wereldwijde gemeenschap van moslims. Zo probeerde hij de solidariteit tussen moslims te bevorderen zodat er een einde kon komen aan de onderlinge stammenoorlogen. Leden van de Oemma waren verplicht elkaar te helpen bij aanvallen van buitenaf.