Zendingswerk en kerstening

St. Bonifatius, het Doopsel toedienend 
(boven) en zijn marteldood (onder).

Missionarissen speelden een belangrijke rol bij de verdere verspreiding van het christendom. Buiten de grenzen van het Romeinse Rijk moesten volken zoals de Friezen en Saksen niets hebben van het christelijke geloof.

Paus Gregorius I (540-604) wilde deze volken graag bekeren tot het christendom. Hij stuurde monniken naar gebieden waar de heidenen leefden. In Nederland probeerden Engelse monniken zoals Willibrord en Bonifatius de Friezen te bekeren. Beiden ondervonden de afwijzende houding van de Friezen aan den lijve.

Bonifatius probeerde hen te doen inzien dat hun goden machteloos waren. Op tal van plaatsen vernietigde hij de heidense heiligdommen en liet er kerken en kloosters voor in de plaats bouwen. Bonifatius en vijftig van zijn metgezellen werden uiteindelijk slachtoffer van (waarschijnlijk) een roofmoord op 5 juni 754 toen zij op weg waren naar een doopfeest bij Dokkum. De Friezen hielden lang vast aan hun oude gebruiken en gewoonten. Aan het einde van de achtste eeuw maakten de legers van Karel de Grote een einde aan hun verzet.