Opdracht 3

Stelling en argumenten
Bekijk het volgende filmpje:

 

  1. Met welke stelling begint het filmpje?
  2. Over welke twee problemen met de Nederlandse taal gaan zijn voorbeelden?
  3. Hoe relativeert hij aan het eind van het filmpje zijn stelling?
  4. Wat vind jij van zijn stelling?
    Geef (een)argument(en) voor of tegen (weerleg zijn argument).