Het waterevenwicht (verdiepingsstof)

Zuiver water heeft een pH van 7,0 bij T = 298 K. Dit betekent dat de [H3O+] in deze neutrale vloeistof een waarde heeft van 1,0 × 10-7 mol L-1. De aanwezigheid van H3O+-ionen in zuiver water is te verklaren met het waterevenwicht.

Zuiver water is voor een heel klein deel in ionen gesplitst en vertoont daarom een heel gering geleidingsvermogen, dat praktisch niet te meten is. De dissociatie van water verloopt volgens de vergelijking:

We noemen dit het waterevenwicht.

In zuiver water geldt bij T = 298 K: [H3O+= [OH-] = 1,0.10-7mol L-1

Het waterevenwicht ligt dus extreem naar links. Dit wijst erop dat H3O+- en OH--ionen zeer gemakkelijk met elkaar reageren. Ze kunnen slechts in zeer lage concentraties naast elkaar voorkomen.

De evenwichtsvoorwaarde luidt:

De [H2O] mogen we als constant beschouwen: we hebben eerder bij het thema chemische evenwichten geleerd dat stoffen met de toestandsaanduiding (s) of (l) het vaste getal 1 krijgen in de conentratiebreuk. De evenwichtsvoorwaarde kunnen we nu omwerken tot:

Kw = [H3O+].[OH-]

De evenwichtsconstante Kw noemen we de waterconstante of het ionenproduct van water. De waarde van het ionenproduct is, net als bij 'gewone' evenwichtsconstanten alleen afhankelijk van de temperatuur. Bij T = 298 K:

Kw = [H3O+].[OH-] = (1,0 ´ 10-7)2 = 1,0 ´ 10-14