Opdrachten 14-16

Opdrachten 14-16
Je gaat nu een aantal opdrachten maken over woordgebruik.

Opdracht 14
Kies uit de rechterkolom een goed synoniem.

1 ongerief a kwalijk nemen
2 pretentieloos b last, hinder
3 betreffende c per ongeluk
4 appelleren d uitgebreid, uitvoerig
5 idyllisch e boos, kwaad
6 meewarig f eenvoudig, bescheiden
7 ampel g over
8 bevroeden h lieflijk, landelijk
9 abusievelijk i bevestigen, ondersteunen
10 deemoedig j medelijdend
11 euvel duiden k verwaand, arrogant
12 gebelgd l vroom, gelovig
13 gespeend zijn van m nederig, onderdanig
14 godsvruchtig n de les lezen, een standje geven
15 kapittelen o niet hebben
16 laken (werkwoord) p begrijpen, vermoeden
17 laatdunkend q een beroep doen op
18 staven r afkeuren

1 = .....   2 = .....   3 = .....   4 = .....   5 = .....   6 = .....   7 = .....   8 = .....   9 = .....
10 = .....   11 = .....   12 = .....   13 = .....   14 = .....   15 = .....   16 = .....   17 = .....   18 = .....

Opdracht 15
Door welk voorzetsel is de voorzetseluitdrukking te vervangen?
  1. De schoolleiding doet geen mededelingen met betrekking tot het incident van gisteren.
  2. Ten behoeve van een rustig verloop van de wedstrijd werden er stewards ingezet.
  3. Als gevolg van de enorme regenbuien is een gedeelte van de stad ondergelopen.
  4. Er komt meer geld beschikbaar ten behoeve van de hulp aan dementerende ouderen.
  5. Met behulp van een hijskraan kon de auto uit de sloot worden gehaald.
  6. Hij heeft dat ongeluk veroorzaakt onder invloed van de nodige glazen bier.
  7. De perschef had ter zake van de opmerkingen van de fractieleider geen nieuwe mededelingen.
  8. Door middel van allerlei technieken kan je de beeldvorming omtrent een kandidaat beïnvloeden.

Opdracht 16
Vul de juiste voorzetsels in.

  1. De verzending is ...... de prijs inbegrepen.
  2. Ik beperk me ...... de hoofdzaken.
  3. Er is negatief ...... zijn verzoek gereageerd.
  4. Het bouwpakket bestaat ...... een groot aantal onderdelen.
  5. Hij heeft altijd geld ...... zak.
  6. Iemand ..... zijn woord houden.
  7. Zich ..... zijn werk houden.
  8. Ik schaam me ..... mijn broer.
  9. Zij is tevreden ..... zijn salaris.
  10. Ik ben tevreden ..... het resultaat van mijn leerlingen.
  11. Er heeft iemand ..... je gevraagd.
  12. Hij vroeg zijn vader ..... meer zakgeld.
  13. De rector onttrekt zich ..... zijn verantwoordelijkheid.
  14. Dit resultaat valt toe te schrijven ..... zijn slechte conditie.
  15. Hij is al jaren verbonden .... de universiteit.
  16. Bent u al .... de hoogte van zijn toekomstplannen?
  17. De leraar bezweek .... mijn argumenten.
  18. De landarbeider bezwijkt .... die zware last.
  19. Hij leed .... tbc.