Als je een beschimmelde boterham van dichtbij bekijkt, zie je dat een schimmel meestal bestaat uit een wirwar van dunne draden. De meeste schimmels ontstaan uit één spore. Sporen zijn de voortplantingscellen van een schimmel. Zo'n spore bestaat uit één cel. De cel deelt zich en zo ontstaan twee nieuwe schimmelcellen. Die cellen delen zich ook steeds en worden bovendien heel lang. Op die manier vormen ze een netwerk van lange draden: de zwamvlok of het mycelium. De cellen van de zwamvlok halen water en voedingstoffen uit de omgeving waarin ze leven.
Als een zwamvlok groot genoeg is, kan het een vruchtlichaam vormen. In onderstaande afbeelding zie je een voorbeeld van zo'n vruchtlichaam: een paddenstoel. Aan de onderkant van de hoed vormt de paddenstoel miljoenen sporen, die via de lucht verspreid worden. Als een spore op een gunstige plek terechtkomt, ontwikket zich daaruit opnieuw een zwamvlok.