Paragraaf 2: De Franse Revolutie

Leerdoelen

Aan het eind van deze paragraaf:

3. Ik kan de drie standen van de standenmaatschappij opnoemen en in de juiste volgorde zetten.

4. Ik kan een reden noemen waarom de burgers (derde stand) in opstand kwamen tegen hun koning.

5. Ik kan de volgende gebeurtenissen die plaatsvonden tijdens de Franse Revolutie beschrijven en in volgorde van tijd plaatsen:

 

6. Ik kan opnoemen wat er in de eerste grondwet van de republiek stond.

7. Ik kan de rol van Napoleon beschrijven na de Franse Revolutie.

Lees de tekst:

Revoluties

In 1774 was Lodewijk XVI koning van Frankrijk geworden. Hij had de absolute macht. Frankrijk was in die tijd een standenmaatschappij. Er waren drie standen; de eerste stand was de geestelijkheid, de tweede stand was de adel en de derde stand waren de boeren en burgers.  De meeste mensen behoorden tot de derde stand. Dat waren vooral arme boeren, maar ook de rijkere burgers in de steden. De derde stand moest de belasting betalen, waarmee de koning het leger en het dure leven in de paleizen betaalde, maar de derde stand had geen stem in het bestuur van het land. Dit terwijl de eerste en tweede stand geen belasting hoefden te betalen. De schatkist van Frankrijk werd dus gevuld met het belastinggeld van de derde stand: de boeren en burgers. Die gingen hierover steeds meer klagen. Ze wilden veranderingen! Ze kwamen in opstand.

De Franse koning Lodewijk XVI had veel geld nodig om de enorme uitgaven voor het leger en de dure paleizen te betalen. Om het probleem van de lege schatkist het hoofd te bieden, besloot de Franse koning in 1789 om de Staten-Generaal bij elkaar te roepen. De Staten-Generaal was een vergadering waarin alle drie de standen vertegenwoordigd waren. Het was sinds 1614 niet meer voorgekomen dat de Staten-Generaal bij elkaar was geweest. De derde stand gebruikte de bijeenkomst vooral om haar onvrede te uiten. De derde stand kreeg al snel ruzie met de andere twee standen: de adel en de geestelijkheid. De eerste bijeenkomst van Staten-Generaal sinds lange tijd eindigde in een ruzie tussen de derde stand en de andere twee standen.

De derde stand riep daarom een eigen vergadering uit: de Nationale Vergadering. De koning probeerde de rust in zijn land te herstellen met behulp van het leger. De boeren en burgers werden hierdoor alleen nog maar bozer. Op 14 juli 1789 bestormde een boze menigte in Parijs de gevangenis (de Bastille) en begon het gewelddadige deel van de Franse Revolutie. De macht van de eerste en tweede stand werd gebroken en de koning Lodewijk XVI werd zelfs ter dood gebracht. Met de Franse Revolutie kwam er een einde aan de monarchie; het koninkrijk Frankrijk werd een republiek met een grondwet. De koning stond niet langer aan het hoofd van het land en ook de edelen (en de Kerk) verloren veel van hun macht. In de grondwet staat dat iedere Fransman recht heeft op vrijheid en op gelijkheid. De standen werden afgeschaft. Later kregen ook veel andere landen een grondwet.

De Eerste Franse Republiek zou niet lang bestaan. In 1804 werd Frankrijk een keizerrijk onder Napoleon Bonaparte. Deze opperbevelhebber van het leger was het gelukt de macht te grijpen in de rumoerige periode na de Franse Revolutie. Napoleon voerde een groot aantal oorlogen waarmee hij bijna heel Europa veroverde. In 1815 werd Napoleon definitief verslagen. Het huidige Frankrijk is wel weer een republiek (De Vijfde Franse Republiek). De Franse Revolutie is nu al meer dan 200 jaar geleden, maar 14 juli is nog steeds een nationale Franse feestdag.

 

Opdracht 5:

Kopieer het schema, plak deze in je Word-document en leg in je eigen woorden uit wat de begrippen betekenen.

revolutie  
absolute macht                                                                            
standenmaatschappij  
eerste stand  
tweede stand  
derde stand  
Staten-Generaal  
Nationale Vergadering  
Franse Revolutie  
republiek  
grondwet  

 

 

Lees de tekst:

Lodewijk XVI en Marie Antoinette
Lodewijk XVI werd koning van Frankrijk in 1774. Hij woonde met zijn vrouw Marie Antoinette in een prachtig paleis in Versailles. Hij gaf veel geld uit aan zijn hofhouding, feesten, paleizen en oorlogvoeren. Ook Marie Antoinette gaf veel geld uit. Ze hield van mooie kleren en verzamelde schitterende juwelen.

De meeste inwoners van Frankrijk leefden in bittere armoede. Ze hadden honger. Ze wilden eten en ze wilden meebeslissen over het bestuur van het land.
Ze kwamen in opstand. Op 14 juli 1789 bestormde woedende Parijzenaars een beruchte staatsgevangenis, de Bastille. Dit was het begin van de Franse Revolutie. Ze wilden vrijheid gelijkheid en broederschap.

De koning en de koningin werden gedwongen het paleis te Versailles te verlaten en te verhuizen naar een paleis in Parijs. Ze begrepen dat ze in gevaar waren en probeerden het land te ontvluchten. Maar ze werden gearresteerd vlakbij de grens en teruggebracht naar Parijs. De koning had geen absolute macht meer. De macht lag nu bij het Franse volk.

Oostenrijk en Duitsland vielen Frankrijk aan om de revolutie de kop in te drukken en de macht weer terug te geven aan de koning. Het Franse volk beschuldigde de koning en de koningin van samenzwering met de vijand. Ze werden gevangengenomen. Lodewijk XVI werd veroordeeld tot de doodstraf en wordt onthoofd. Een half jaar later wachtte zijn vrouw Marie Antoinette, hetzelfde lot. Ook zij werd onthoofd.

 

Opdracht 6:

In deze paragraaf komen drie belangrijke personen voor. Maak van alle drie de personen een paspoort. Doe dat met behulp van het onderstaande schema. Kopieer en plak dit schema drie keer in je Word-document en vul hem voor alle drie de personen in.

Naam:                                                                      
Geboortedatum:  
Sterfdatum:  
Land van herkomst:  
Beroep:  
Rol rondom de Franse Revolutie:  
Afbeelding:  

 

Opdracht 7:

Klik op de onderstaande knop en bekijk het filmpje. Noteer daarna de antwoorden van de vragen in het Word-document.

De Franse Revolutie

1. Wat voor gebouw was de Bastille?
2. Op welke datum was de bestorming van de Bastille?
3. Waarmee begon de Franse Revolutie?
4. Waar woonde Lodewijk XVI?
5. Wat gebeurde er met het belastinggeld?
6. Noem twee dingen waar de derde stand ontevreden over was.
7. Welke twee groepen betaalden geen belastinggeld?
8. Welke groep was het grootste in Frankrijk?
9. Welke groep had de minste rechten in Frankrijk?
10. Wie was de vrouw van Lodewijk XVI?
11. Wat bedacht Lodewijk XVI om zijn geldprobleem op te lossen?
12. Waarom mocht de derde stand niet meer mee vergaderen?
13. Wat deed de derde stand toen ze niet meer mee mochten vergaderen?
14. Wat heeft de derde stand tijdens deze vergadering bedacht?
15. Waarom werd de Bastille bestormd?
16. Voor welke drie idealen kwamen de Fransen in opstand?
17. Noem twee redenen waarom de Franse koning in Parijs moest gaan wonen.
18. Waarom gaf de koning de mensen uiteindelijk hun zin?
19. Wat gebeurde er in 1792?
20. Waar komt het Franse volkslied vandaan?
21. Wat gebeurt er uiteindelijk met de Franse koning?

 

Opdracht 8:


Deze paragraaf sluit je af met de toets ‘Franse Revolutie’.
De toets bestaat uit 10 vragen.

Maak de onderstaande toets. Maak een screenshot van je resultaat, of knip je resultaat uit en plak deze in je Word-document.