Oefenen, oefenen, oefenen…
Het klinkt een beetje flauw,
maar de enige manier waarmee je het zinsontleden goed onder de knie kunt krijgen,
is door veel te oefenen.
Je begint met een oefening over de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde.
Daarna volgen oefeningen over het lijdend voorwerp,
het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling.
Lees goed de beschrijving van de opdracht voordat je begint.