Begrippenlijst (om te leren)

Begrippenlijst     Wonen      klas 2         KGT       Basisstof 4 + 5 + 6

 

1. Nutsvoorzieningen: Gas, water, en elektriciteit voorzieningen

2. Meterkast: De plek waar leidingen en kabels een huis binnen komen

3. Verbruiksmeter: Een meetinstrument dat meet hoeveel elektriciteit, water en gas in de woning verbruikt wordt.

4. Hoofdkraan of hoofdschakelaar: deze zit in je meterkast en hiermee kan je in een keer alle stroom of al het water afsluiten

5. Aardgas: Is een gas van verschillende gassen. Dit is het gas wat in Nederland veel gebruikt wordt om op te koken.

6. Gasmeter: dit meet hoeveel gas er in een huis verbruikt wordt. Voordat het gas het huis in gaat komt het hier langs.

7. Waterleiding: via deze leiding komt schoon water ons huis binnen.

8. Afvoerbuizen: Via deze buizen wordt het vuile water naar het riool geleid. Via het riool komt het in een waterzuiveringsbedrijf terecht.

9. Geleiders: Stoffen waar elektrische stroom door kan lopen.

10. Isolatoren: Stoffen die stroom niet of nauwelijks doorlaten.

11. Kortsluiting: Elektriciteit loopt via de verkeerde weg.

12. Groepenkast: Hier komt de stroom binnen en wordt gesplitst in verschillende groepen. Hierdoor is er minder kans op overbelasting.

13. Zekering: Zit in de groepenkast. Kan bij overbelasting doorslaan. De toevoer van elektriciteit wordt dan afgebroken. Alle apparaten op deze groep vallend dan uit.

14. aardlekschakelaar: Deze zit vaak in een groepenkast en werkt net als een zekering maar haalt de stroom van alle groepen af.

15. Schok: Ons lichaam is een goede geleider van stroom. Daarom voelen wij een schok als we rechtstreeks in aanraking komen met elektriciteit. Dit is gevaarlijk en kan zelf de dood als gevolg hebben.

16. Verbruik: Je verbruik van elektriciteit, water of gas bereken je met

verbruik = eindstand - beginstand

17. Eenheidsprijs = prijs die je moet betalen per verbruikte eenheid.

18. Kosten van verbruik:

                   Kosten = verbruik x eenheidsprijs

19. warmtebron: komt warmte vanaf, voorbeelden: fornuis, cv-ketel en kaars.

20. ontbrandingstemperatuur: Om aardgas te verbranden, moet het mengsel van aardgas en zuurstof een bepaalde temperatuur hebben.

21. Onvolledige verbranding: Als er te weinig zuurstof is bij de verbranding van aardgas zal niet alle aardgas verbranden. Er ontstaat dan geen koolstofdioxide maar koolstofmono-oxide en roet.

22. Koolstofmono-oxide: is een zeer giftig gas. Je ruikt en ziet het niet. Als mensen dit inademen kunnen ze dood gaan.

23. Warmtevoeler: is iets wat warmte kan waarnemen.

24. Centrale verwarming : met dit systeem regel je de temperatuur in een huis.

25: Central verwarmingsinstallatie (cv-installatie) bestaat uit

Afbeeldingsresultaat voor cv installatie

26. Verwarmingsketel:         Hier zitten een gasbrander en een warmtewisselaar in.

27. Gasbrander: Hier wordt aardgas verbrand, bij de verbranding komt warmte vrij. De warme lucht stroomt langs de warmte wisselaar.

28. Warmtewisselaar: Dit is een spiraalvormige buis waar koud water door stroomt. De warme lucht geeft zijn warmte aan het koude water in de buis. De heet warmteoverdracht.

29. Pomp: Pompt het warme water de buizen in het huis. Dan wordt de verwarming warm.

30 themostaat: Een apparaat waarmee je de temperatuur in een ruimte kan regelen.

31. Mengkraam: Dit is een kraan met 2 bedieningshandels waarbij je koud en warm water door elkaar kunt mengen.

32. Warmtetransport: Dit kan op drie manier

                   - geleiding

                   - straling

                   - stroming

33. Warmtegeleiding:  Dit is het doorgeven van warmte door een stof heen.

34. Warmte straling: De zon straalt warmte op de aarde. Dit heet warmte straling.

35. Warmtestroming: warmte verspreid zich door de beweging van de lucht.

36. Isoleren: Hiermee ga je warmte verlies tegen. Warmte kan dan moeilijker weg.

37. Vet: Bij dieren is vet een vorm van isolatie. Vet zorgt er voor dat dieren hun warmte niet verliezen.