Les 3: Theorie

Leerdoelen
Aan het einde van de les
 
Dit weet je al
In de afgelopen twee lessen hebben we het gehad over gesprekken voeren en alle bijbehorende aspecten. We hebben besproken dat het belangrijk is dat je een geïnteresseerde houding aanneemt, duidelijk spreekt en moet bepalen wat je gespreksdoel is. Bij een informatief gesprek voorzie je je gesprekspartner van informatie en bij een instruerend gesprek geef je uitleg. Bij een discussiërend gesprek is het belangrijk dat je valide argumenten gebruikt en dat je drogredenen, ofwel foutieve argumenten, achterwege laat. Je wilt de ander overtuigen van jouw mening en doet dit door middel van argumenten. Voor het IE Gesprekken voeren ga je een  vraaggesprek voeren en een discussiërend gesprek. Hiermee gaan jullie oefenen bij opdracht 1 en 2. Onderstaande beoordelingsschema's worden gebruikt bij zowel de oefeningen als bij het IE Gesprekken voeren.
 
 
Beoordelingsschema informatie uitwisselen

 

 

 

 

 

 

Te behalen punten

Behaalde punten

Inhoud

 

 

 De student kan zijn eigen gespreksdoel uiten

2

 

 De student kan doelgericht doorvragen om zo meer informatie te verkrijgen

2

 

 De student kan adequaat reageren op de vragen van de ander

4

 

Taalgebruik en interactie

 

 

 De student kan een gesprek voeren zonder storende taalfouten

2

 

 De student kan adequaat reageren op wat de ander zegt

2

 

 De student kan de ander uitpraten, maar onderbreekt op een nette manier indien nodig

1

 

 De student kan zijn houding afstemmen op zijn gesprekspartner

1

 

De student heeft een open houding en houdt oogcontact met zijn gesprekspartner

2

 

 De student kan zijn taalgebruik afstemmen op zijn gesprekspartner

2

 

Totaal

18

 

 

 

Beoordelingsschema discussiërend gesprek

 

 

 

 

 

Te behalen punten

Behaalde punten

 

Inhoud

 

 

 

 De student kan een valide eerste argument formuleren

2

 

 

 De student kan een valide eerste argument formuleren

2

 

 

 De student kan een argument van de gesprekspartner weerleggen

2

 

 

De student kan een tweede argument van de gesprekspartner weerleggen

2

 

 

Taalgebruik en interactie

 

 

 

 De student kan een gesprek voeren zonder storende taalfouten

2

 

 

 De student kan adequaat reageren op wat de ander zegt

2

 

 

 De student kan de ander uitpraten, maar onderbreekt op een nette manier indien nodig

1

 

 

 De student kan zijn houding afstemmen op zijn gesprekspartner

1

 

 

De student heeft een open houding en houdt oog contact met zijn gesprekspartner

2

 

 

 De student kan zijn taalgebruik afstemmen op zijn gesprekspartner

2

 

 

 

18