De leerdoelen en –inhoud zijn een afgewogen combinatie van een aantal bestaande competentiemodellen (SLO kennisbasis natuurwetenschappen en technologie[1], Kennisnet competentiemodel mediawijsheid[2], SLO conceptueel kader 21ste eeuwse vaardigheden in het funderend onderwijs[3], SLO mediageletterdheid[4], ECDL basismodule online essentials[5], ECDL standaardmodule online samenwerken en digiveiligheid[6]).
De verschillende competenties hebben we onderverdeeld in vaardigheden (‘de leerling kan…’) en kennis (‘de leerling kent…’) en vervolgens ingedeeld in vier hoofddomeinen: informatievaardigheden, mediawijsheid, identiteit en ICT-geletterdheid. Deze vier domeinen hebben onderling een sterke relatie: bij de indeling van competenties hebben we daarom gekozen voor de ‘sterkste’ verbinding die een competentie heeft met een domein.
Bij de hoofddomeinen valt het domein ‘identiteit’ op. Als school hebben we een nadrukkelijke keuze gemaakt om een aantal competenties specifiek in dit domein onder te brengen. Dit hebben we gedaan, omdat we, passend bij de christelijke identiteit van de school, de reflectiestap, nadenken over de eigen rol in het geheel en de impact ervan op anderen bij deze competenties extra belangrijk vinden. Anders gezegd: participeren in digitale omgevingen heeft net als participeren in ‘fysieke’ omgevingen gevolgen voor jezelf en voor anderen. Het zijn alleen andere gevolgen en in eerste instantie vaak minder zichtbaar. Maar niet minder verstrekkend. Met het accentueren van de eigen identiteit binnen het gebruik van nieuwe media willen we een grotere bewustwording bereiken bij de leerling.
We geven het identiteitsaspect in de praktijk vorm door aan opdrachten een persoonlijke, inhoudelijke component toe te voegen: ze moeten zich duidelijk verhouden tot een bepaald vraagstuk, een nieuwe ontwikkeling of de actualiteit. Verder bouwen we een bewuste reflectiestap in: de leerling leert te reflecteren op zijn eigen werk, de samenwerking, het product en vergelijkt dit met de manier waarop andere leerlingen deze stappen gezet hebben.
[1] http://www.slo.nl/downloads/2014/kennisbasis-natuurwetenschappen-en-technologie-voor-de-onderbouw-vo.pdf/
Domein |
De leerling kan… |
De leerling kent… |
Informatievaardigheden |
Inf-1 Omgaan met verschillende communicatiemiddelen, zoals teksten en films. |
Inf-A Verschillende soorten informatiebronnen en hun eigenschappen. |
Inf-2 De gebruikte technologie en apps goed en bewust organiseren.
|
Inf-B Het verschil tussen gegevens en informatie. |
|
Inf-3 Notities ordenen om ze later terug te vinden en te begrijpen.
|
Inf-C Creatieve technieken om tot nieuwe inzichten te komen (zoals brainstorming) en kan deze toepassen. |
|
Inf-4 (Gevonden) informatie ordenen en met elkaar verbinden in een mindmap.
|
Inf-D Film- en montagetechnieken. Voorbeelden hiervan zijn: kader, perspectief, crosscutting, stopmotion. |
|
Inf-5 Een interview opstellen en afnemen. |
Inf-E Verschillende criteria om de betrouwbaarheid van bronnen op te kunnen beoordelen. |
|
Inf-6 Op een zodanige manier presenteren dat dit goed aansluit bij de doelgroep. |
|
|
Inf-7 Verzamelde data analyseren en verwerken tot een nieuw eindproduct, bijvoorbeeld grafieken. |
|
|
Inf-8 Een ontwerpproces uitvoeren van een concreet (virtueel) product. |
|
|
Mediawijsheid |
Med-1 Zich oriënteren binnen mediaomgevingen en daarbij de juiste gebruikskeuzes maken voor het na te streven doel. |
Med-A Verschillende mediagenres en hun doelstellingen. |
Med-2 De eigen rol in het medialandschap herkennen en daar bewust op anticiperen. |
Med-B Hoe de samenleving ‘vermedialiseert’. |
|
Med-3 Formuleren wat ‘goed’ mediagebruik is, in consumptieve als productieve zin. |
Med-C Verdienmodellen van ‘gratis’ diensten. |
|
|
Med-D De manier waarop media gemaakt wordt en hoe deze de werkelijkheid kan kleuren. |
|
Identiteit |
Ide-1 In een groepsproces verschillende taken vervullen om het eigen talent te ontdekken. |
Ide-A Wettelijke regels voor mediagebruik en weet daarnaar te handelen. |
Ide-2 Samenwerken en reflecteren op het werkproces van totstandkoming tot realisatie. |
Ide-B De ‘nettiquette’ (normen en waarden voor fatsoenlijk mediagebruik) en weet daarnaar te handelen. |
|
Ide-3 Een onderscheid maken tussen objectiviteit en subjectiviteit. |
Ide-C Zijn talent en weet dat in te zetten in een creatief proces. |
|
Ide-4 Zich verhouden tot gebeurtenissen en ontwikkelingen en hierop reflecteren. |
|
|
Ide-5 Verantwoorde risico’s nemen en fouten zien als leermogelijkheden. |
|
|
Ide-6 Gepast of ongepast mediagedrag herkennen. |
|
|
Ide-7 Moreel-ethische grenzen opstellen: “waar ligt de grens? Wat kan wel en wat kan niet?” De leerling kan dit expliciet maken en verduidelijken met voorbeelden. |
|
|
ICT-geletterdheid |
Ict-1 Technologie veilig, respectvol en verantwoordelijk gebruiken. |
Ict-A Moderne technologische ontwikkelingen en de impact ervan op zijn eigen omgeving en dat van anderen. |
Ict-2 Werken met verschillende productie-apps en hun mogelijkheden benutten (collages, tekstverwerking, spreadsheets, presentaties, film- en fotobewerking, mindmaps). |
Ict-B De technische werking van netwerken en internet en hoe privacygevoelige informatie daarop beveiligd moet zijn. |
|
Ict-3 ICT op een effectieve manier inzetten in een creatief maakproces. |
Ict-C De begrippen computercriminaliteit, hacking, cracking, ethisch hacken en weet voorbeelden daarvan te noemen. |
|
Ict-4 Een 3D model maken van een fysiek voorwerp of tekening. |
Ict-D Weet wat (privacygevoelige) informatie over zichzelf waard is en wat identiteitsdiefstal is. |
|
Ict-5 Met behulp van ICT een probleem analyseren en een oplossing erbij ontwerpen. |
Ict-E Verschillende vormen van malware en hoe te verkomen/bestrijden |
|
|
Ict-F Verschillende vormen van social engineering en hoe hij zichzelf daartegen kan beschermen |
|
|
Ict-G Basisprincipes van programmeren, bijvoorbeeld: instructies, flow, variabelen, condities. |