1. Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden

Bij het vervoegen van zwakke werkwoorden maak je gebruik van het ezelsbruggetje E ST T EN T EN. Deze letters staan voor de uitgangen die je achter de stam zet bij de verschillende persoonlijk voornaamwoorden.

Beispiel: (ich wohne, du wohnst, etc.)

 

Als de stam van het werkwoord eindigt op een –d of een –t, dan komt er een extra –e tussen de stam van het werkwoord en de uitgang bij du, er/sie/es en ihr. Beispiel: (du arbeitest, er meldet, ihr wartet)

Dit geldt ook voor werkwoorden waarvan de stam eindigt op een -n of -m, volgend op een andere medeklinker: atmen, regnen, zeichnen, öffnen, rechnen, begegnen.

Bespiel: du atmest, er zeichnet, es regnet

 

Wanneer de stam van het werkwoorden eindigt op een sisklank (s, ss, ß, x, sch) dan krijg je bij de du vorm geen extra –s in de uitgang.

Beispiel: (küssen – du küsst, heißen – du heißt)

 

  wohnen reisen warten atmen
ich wohne reise warte atme
du wohnst reist wartest atmest
er/sie/es wohnt reist wartet atmet
wir wohnen reisen warten atmen
ihr wohnt reist wartet atmet
sie/Sie wohnen reisen warten atmen

 

Extra oefenen met zwakke werkwoorden (duits.de)

Oefenen 1

Oefenen 2