3. Sterke werkwoorden (t.t.)

Sterke werkwoorden (tegenwoordige tijd)

 

Een werkwoord is sterk, wanneer in de verleden tijd de klinker in de stam verandert (lopen-liep-gelopen). De meeste werkwoorden die in het Nederlands sterk zijn, zijn in het Duits ook sterk.

 

Sterke werkwoorden met een a in de stam krijgen in de onvoltooid tegenwoordige tijd bij de du- en de er/sie/es-vorm een Umlaut.

Beispiel: tragen (du trägst, er/sie/es trägt)

 

Sterke werkwoorden met een e in de stam krijgen in de onvoltooid tegenwoordige tijd bij de du- en de er/sie/es-vorm een i of ie (e/i – Wechsel)

Beispiel (lange –e): sehen (du siehst, er/sie/es sieht)

Beispiel (korte –e): helfen (du hilfst, er/sie/es hilft)

 

MAAR!! de werkwoorden geben, nehmen en treten krijgen een korte i.

Beispiel: du gibst, du nimmst, du trittst (er tritt)

 

Uitzondering:

De werkwoorden gehen, stehen en bewegen krijgen geen e/i-Wechsel!

Beispiel: du gehst, du stehst, du bewegst

 

  lesen treffen schlafen halten
ich lese treffe schlafe halte
du liest triffst schläfst hältst
er/sie/es liest trifft schläft hält
wir lesen treffen schlafen halten
ihr lest trefft schlaft haltet
sie/Sie lesen treffen schlafen halten

 

Extra oefeningen sterke werkwoorden (duits.de)

Sterke werkwoorden 1 (klik op 'volgende' om verder te gaan)

Sterke werkwoorden 2 (i.d.)