Schooltaalwoordenschrift

Bij al jouw schoolvakken leer je veel nieuwe woorden. Je leert bijvoorbeeld vaktaalwoorden. Dat zijn meestal de begrippen uit je lesboek, bijvoorbeeld ‘waterkringloop’ bij het vak aardrijkskunde. In je lesboeken staan ook veel schooltaalwoorden. Dat zijn woorden die niet speciaal met aardrijkskunde te maken hebben, maar in al je schoolboeken kunnen voorkomen. Dit zijn vaak moeilijke woorden die je nodig hebt om een tekst (uit een lesboek, van een website of later uit een belangrijk rapport van je werkgever) te kunnen begrijpen.

Samen met je docent bepaal je welke schooltaalwoorden je in dit schrift opschrijft. Vraag daarna aan je docent hoe je de opdracht bij dat schooltaalwoord moet maken. Dat kun je in de les doen of de docent  geeft de opdracht als huiswerk op.

Als de docent een schooltaalwoord met je behandeld dan kan hij of zij dat woord ook op het proefwerk vragen!

Hieronder staan zeven opdrachten die je bij een schooltaalwoord kunt maken. Vraag aan je docent welke opdrachten jij moet doen.  

1. Het schooltaalwoord (dat kan een werkwoord zijn óf een zelfstandig naamwoord met lidwoord)
2. De zin waarin je het woord bent tegengekomen
3. Betekenis van het schooltaalwoord in je ‘eigen woorden’ (www.vandale.nl)
4. Tegenstelling of tegenovergestelde (als er geen tegenstelling is vul je dit niet in)
5. Synoniem of een woord dat hetzelfde betekend (www.synoniemen.net)
6. Het schooltaalwoord in een andere taal die je goed kent
7. Maak een zin in je ‘eigen woorden’ waaruit de betekenis van het schooltaalwoord blijkt