6 - Dichtheid

Elke stof bestaat uit hele kleine deeltjes die met elkaar de massa van de stof vormen.
Deze kleine deeltjes worden moleculen genoemd.
Over het algemeen kan je zeggen:

  Bij een vaste stof zitten de moleculen dicht bij elkaar >> grote dichtheid.

  Bij een vloeistof zitten de moleculen verder van elkaar >> kleinere dichtheid.

  Bij een gas zitten de moleculen 'ver' van elkaar >> kleinste dichtheid.

Let op: er zijn uitzonderingen op deze regel omdat moleculen van verschillende stoffen ook een verschillende opbouw hebben.


Berekeningen met dichtheid, massa en volume doe je met de formule:

ρ = m / V         (ρ is een griekse letter en spreek je uit als 'rho')

Hierin is:

ρ   het symbool voor  dichtheid   de eenheid is:   g/cm3   of   kg/dm3
m  het symbool voor  massa de eenheid is:    g   of     kg
V   het symbool voor  volume de eenheid is:   cm3   of    dm3

 

Voorbeeld 1:
Bereken de dichtheid als m = 40 g en V = 10 cm3.
F = Formule    
i  = ingevulde formule
A = Antwoord met eenheid (inclusief eventuele berekening)
 
F: ρ = m / V
i: ρ = 40 / 10
A: ρ = 4 g/cm3

 

Voorbeeld 2:
Bereken de massa als ρ = 4 g/cm3 en V = 10 cm3.
F:                   ρ = m / V
i:                    4 = m / 10
A:          4 × 10 = m           
( / 10 wordt × 10  onderkant van de breuk weghalen. 'Delen' wordt 'keer')
                     m = 40 g      

 

Voorbeeld 3:
Bereken het volume als ρ = 4 g/cm3 en de massa = 40 g
F:                 ρ = m / V
i:                  4 = 40 / V
A:          4 × V = 40             
( / V wordt × V  onderkant van de breuk weghalen. 'Delen' wordt 'keer')
                    V = 40 / 4        (Grootheid laten staan. 'keer 4' wordt 'delen door 4')
                    V = 10 cm3