Maatregel 1
Voor de opwekking van elektriciteit worden minder fossiele brandstoffen gebruikt en meer schone energiebronnen ingezet: windkracht, waterkracht en zonne-energie. Het inzetten van kernenergie staat ter discussie, zeker na het ernstige ongeluk met de kerncentrale in Fukushima, Japan (2011).
Elektriciteitscentrales die met behulp van fossiele brandstoffen elektriciteit opwekken, stoten CO2 uit. Denk aan steenkool, aardgas, bruinkool of aardolie. Centrales die op kernenergie, waterkracht, windkracht of zonne-energie draaien, doen dat niet. De meeste CO2 komt vrij bij het verbranden van steenkool, het minst bij het verbranden van aardgas. Je vermindert dus al de uitstoot van CO2 als je centrales op aardgas laat lopen in plaats van een andere fossiele brandstof. Hoe dan ook, de voorraad fossiele brandstoffen is eindig. Het raakt op.
Windkracht raakt nooit op maar het waait niet altijd (even hard) en veel mensen vinden de grote turbines lelijk. Windenergie is op dit moment ook duurder dan energie uit fossiele brandstoffen. Aan zonne-energie kleven ongeveer dezelfde nadelen: de zon schijnt niet altijd en de kilowattprijs ligt hoger dan bij fossiele brandstoffen. Voor waterkrachtcentrales moeten stuwdammen en –meren worden aangelegd en dat heeft nogal wat gevolgen voor mens en milieu. Bovendien kan er met een waterkrachtcentrale in een rivier weinig stroom worden opgewekt als de rivier door langdurige droogte weinig water aanvoert en het stuwmeer slechts voor een deel gevuld wordt (zie ook Stap 1).
Tussen 1998 en 2012 was aardgas de meest gebruikte energiebron voor de opwekking van stroom (zie de grafiek). Op de tweede plaats staat steenkool. Het aandeel van steenkool in de stroomopwekking kan groter worden; kijk naar een fragment uit het NOS-Journaal van 9 augustus 2014. “Kolen uit Amerika zijn spotgoedkoop.”
|