Stap 1: Vijf kenmerken van het weer

Het weer is de toestand van de dampkring van de aarde op een bepaald moment in een bepaald gebied. Jouw woonplaats bijvoorbeeld of Nederland. Weerkundigen kijken naar het weer en meten het aan de hand van de volgende vijf kenmerken:


Beaufortschaal:

 

Luchtdruk en wind

In weerberichten komt vaak het begrip ‘hogedrukgebied’ en ‘lagedrukgebied’ voor. Als je begrijpt wat daarmee wordt bedoeld, weet je ook waarom het bijna altijd waait.
Bekijk het eerste fragment van de film Kernpunt, het weer/weersverwachting van 08,16 minuten “Het aardoppervlak bestaat uit meren” tot en met Tot en met 09,37 minuten “’t Is ook heel zacht, hoor.“



Een hogedrukgebied wordt ook wel een maximum genoemd, een lagedrukgebied een minimum of depressie. Lucht wordt weggedrukt uit een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. Die wind volgt daarbij nooit een rechte lijn. Op het noordelijk halfrond is er altijd een afbuiging naar rechts en op het zuidelijk halfrond altijd naar links. Dat is uitgedrukt in de Wet van Buys Ballot. De wet is genoemd naar een Nederlandse weerkundige uit de 19e eeuw die deze afbuiging heeft beschreven en verklaard.

Op weerkaarten zie je gebogen lijnen rondom een hoge- of lagedrukgebied. Die lijnen, of isobaren, verbinden de punten op het aardoppervlak met een gelijke luchtdruk. Hoe kleiner de afstand tussen de isobaren, hoe groter het verschil in luchtdruk en hoe harder het waait. Aan isobaren op een weerkaart kun je dus zien waar het hard waait in het gebied dat op de kaart staat en waar het minder hard waait.

Kijk naar kaart 47D Windsnelheid en –richting van de 53e editie van de Bosatlas.
of kaart 41C Wind van de 54e editie van de Bosatlas.